Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 10 mei 2025
EULALIE: Hartelijk gegroet, Xantippe: ik ben heel blij dat ik je zie. XANTIPPE: Net hetzelfde, lieve Eulalie. Je bent veel mooier dan gewoonlijk! EULALIE: Begin je nu met mij met grapjes? XANTIPPE: Neen werkelijk niet: maar ik meen het heusch. EULALIE: Misschien dat mijn nieuwe japon mijn vormen wat beter doen uitkomen? XANTIPPE: Dat kan wel wezen, 'k Heb in langen tijd zoo iets beelderigs niet gezien. Mij dunkt 't is Engelsche stof. EULALIE: Ja 't is Engelsche wol en Venetiaansche kleur. XANTIPPE: 't Is zachter dan batist. Maar wat een echt mooie purperkleur. Waar heb je dat van daan gekregen? EULALIE: Van wie moeten eerbare vrouwen 't krijgen anders dan van hare mannen? XANTIPPE: Gelukskind, als je zoo'n man hebt! 'k Wou liever dat ik een nul getrouwd had, toen ik mijn Nicolaas huwde. EULALIE: Alsjeblieft, wat zeg je daar? Is er al zóó gauw een slechte verhouding tusschen jelui? XANTIPPE: Daar zal ook nooit een goede verhouding tusschen ons komen. Je ziet hoe haveloos ik er uitzie. Zóó laat hij zijn vrouw loopen. 'k Mag doodvallen als ik me niet vaak schaam zóó op straat te komen, wanneer ik zie hoe netjes anderen gekleed zijn die met veel armer mannen getrouwd zijn. EULALIE: Het sieraad van een getrouwde vrouw zit niet in haar kleeding of in anderen tooi van 't lichaam, zooals de Apostel Petrus leert, maar in een kuischen en ingetogen aard en in de goede geesteseigenschappen. Dat heb ik dikwijls in de kerk gehoord. Lichtekooien sieren zich voor den blik van velen. Wij zijn mooi genoeg als we maar aan één man mogen behagen. XANTIPPE: Maar intusschen brengt die goede man van mij, die zoo karig is tegenover zijn vrouw, den tamelijk rijken bruidschat dien ik hem meebracht, aardig door. EULALIE: Waarmee? XANTIPPE: Met dingen waarin hij plezier heeft: met wijntje en Trijntje en dobbelen. EULALIE: 't Is zonde! XANTIPPE: Maar 't is werkelijk zoo. En als hij dan dronken, diep in den nacht thuis komt, waar ik hem lang heb zitten wachten, dan snurkt hij den geheelen nacht, braakt soms het bed vol, om van de rest maar niet te spreken. EULALIE: Zoo mag je niet spreken; je doet je zelf schande aan, wanneer je je man de kroon van het hoofd haalt. XANTIPPE: 'k Mag sterven wanneer ik niet liever een pad bij me heb, dan zóó'n man. EULALIE: En wacht je hem dan niet op met een flink standje? XANTIPPE: Zooals hij verdient. Hij merkt dat ik niet stom ben. EULALIE: En wat bracht hij daartegen in? XANTIPPE: In 't eerst schreeuwde hij woest, omdat hij dacht dat hij me met groote woorden op de vlucht zou jagen. EULALIE: En is het van woorden nooit tot handtastelijkheden gekomen? XANTIPPE: Als ik het goed naga dan is de strijd éénmaal zóó hoog geloopen, dat 't heel weinig scheelde of 't liep op vechten uit. EULALIE: Wat moet ik hooren? XANTIPPE: Hij zwaaide met een knuppel onder woest geschreeuw en vreeselijke dreigementen. EULALIE: Was je toen niet bang? XANTIPPE: Neen, zeker niet! Ik van mijn kant greep een klein bankje, en als hij me met een vinger aangeraakt had, zou hij gemerkt hebben dat ik ook handen aan mijn lijf heb. EULALIE: Dat is een nieuw soort van schild. Daarbij ontbrak nog maar de stok van 't spinnewiel als lans. XANTIPPE: Hij zou gevoeld hebben dat hij met een manwijf te doen had. EULALIE: Neen Xantippe, dat gaat toch zoo niet. XANTIPPE: Wat gaat niet? Als hij mij niet als zijn vrouw behandelt, ben ik ook niet van plan hem als mijn man te beschouwen. EULALIE: Maar de Apostel Paulus leert toch dat de vrouwen haar mannen met allen eerbied onderdanig moeten zijn. En Petrus houdt ons het voorbeeld van Sarah voor oogen, die haar man Abraham "heer" noemde. XANTIPPE: Ja, dat heb ik ook wel gehoord. Maar diezelfde Paulus leert ook, dat de mannen hunne vrouwen moeten liefhebben, evenals Christus Zijn bruid, de Kerk, heeft liefgehad. Laat hij denken aan zijn plicht, dan zal ik ook aan den mijne denken. EULALIE: Maar als 't nu eenmaal in dit stadium is gekomen dat er één voor een ander moet wijken, dan is 't toch ook niet meer dan billijk dat de vrouw toegeeft aan haar echtgenoot. XANTIPPE: Als hij tenminste werkelijk echtgenoot mag heeten, die mij beschouwt als zijn dienstmeid. EULALIE: Maar zeg eens, Xantippe, is je man later opgehouden te dreigen met klappen? XANTIPPE: Ja, en dat is maar goed ook, want hij zou slaag gehad hebben. EULALIE: Maar ben jij toen ook niet opgehouden met kijven? XANTIPPE: Neen en ik ben ook niet van plan er mee op te houden. EULALIE: En wat doet hij dan onderwijl? XANTIPPE: Wat? Nu, soms slaapt hij eens en droomt als een mensch; soms doet hij niets dan lachen; dikwijls grijpt hij een muziekinstrument, waarop nog maar drie snaren zitten en terwijl hij daarop tokkelt zoo hard hij kan, tracht hij mijn woorden te overstemmen. EULALIE: En dat hindert je dan toch zeker? XANTIPPE: Meer dan ik je zeggen kan. Soms kan ik mijn handen maar met moeite thuis houden. EULALIE: Lieve Xantippe. Permitteer je me dat ik eens heel vrijuit met je spreek? XANTIPPE: Zeker. EULALIE: Jij moogt dat dan over mij ook doen. De omgang dien wij bijkans van de wieg af met elkaar gehad hebben, brengt dat mee. XANTIPPE: Je hebt gelijk; geen van mijn vriendinnen had ik ooit meer lief. EULALIE: Hoe je man ook moge wezen, bedenk dit: je hebt niet het recht om te veranderen. Vroeger was bij onherstelbare tweespalt de echtscheiding een uiterste redmiddel. Dat is nu uit. Tot aan den laatsten levensdag moet een echtgenoot ook je man blijven, en gij de vrouw van uw man. XANTIPPE: Ik wou dat God de menschen strafte die ons 't recht om te scheiden hebben afgenomen. EULALIE: Spreek niet zoo, Christus heeft 't zoo ingesteld. XANTIPPE: Dat kan ik haast niet gelooven. EULALIE: 't Is toch zoo. Nu schiet er niets anders over dan dat gij beiden u op eendracht toelegt, door u te schikken naar elkanders karakter en aard. XANTIPPE: Maar hoe kan ik mijn man veranderen? EULALIE: 't Hangt heel veel van de vrouwen af, hoe de mannen zijn. XANTIPPE: Ben jij dan goed met jouw man? EULALIE: Nu is alles in orde. XANTIPPE: Dus was er in den beginne ook wel onraad? EULALIE: Nooit stormde het. Maar toch waren er, zooals dat onder menschen wel meer gaat, eenige wolkjes aan den horizon, wolkjes die een storm hadden kunnen verwekken, wanneer dat niet door kalm overleg was voorkomen. Ieder heeft zoo zijn eigenaardigheden, ieder heeft zoo zijn ideeën, en als we de waarheid willen zeggen: ieder heeft ook zijn eigen gebreken. En zoo ooit of ergens dan moet men die in het huwelijk kennen en niet verafschuwen. XANTIPPE: Wat je daar zegt is waar. EULALIE: Maar nu gebeurt het heel vaak, dat de welwillendheid over en weer tusschen man en vrouw reeds zoek is, vóórdat ze elkander eigenlijk goed kennen. En daarvoor moet men in de allereerste plaats oppassen. Immers als er éénmaal een wrok is ontstaan, dan komt dat heel moeilijk weer in orde, vooral wanneer 't eenmaal tot harde woorden gekomen is. Pas gelijmde stukken vallen licht van elkander wanneer men er hard tegen stoot, maar wanneer ze eenmaal flink aan elkander vast zitten, als de lijm gedroogd en hard is, dan is er niets stevigers denkbaar. Daarom moet het in den aanvang daarop worden aangelegd, dat de vriendelijke gezindheid tusschen man en vrouw samengroeie en bevestigd worde. En dat kan 't best geschieden door elkander te dienen en zich aan elkanders eigenaardigheden aan te passen. Want een welwillendheid, die alleen maar voor den vorm wordt aangenomen, is doorgaans van voorbijgaanden aard. XANTIPPE: Maar vertel me dan toch alsjeblieft door welke middelen jij je man tot jouw eigenaardigheden hebt weten te brengen. EULALIE: 'k Wil 't je wèl vertellen, maar alleen op voorwaarde dat je tracht 't na te doen. XANTIPPE: Als ik kan. EULALIE: Dat zal heel licht gaan als de goede wil er maar is. 't Is nog niet te laat. Want hij is nog jong en jij bent nog haast een meisje. 'k Geloof dat er nog geen jaar sedert je getrouwd bent, verloopen is. XANTIPPE: Dat 's waar. EULALIE: Nu dan zal ik 't je vertellen, maar: mondje dicht! XANTIPPE: Goed. EULALIE: Mijn allereerste zorg was: om in alles mijn man ter wille te wezen, zoodat er niets was, waaraan hij aanstoot kon nemen. Ik ging nauwkeurig zijn lusten en liefhebberijen na, lette goed op alle tijden en gelegenheden en wat hij bijzonder graag had, óók, wat hem kon prikkelen, net zooals leeuwen- en olifanten-temmers doen met dergelijke dieren die men niet met geweld kan behandelen. XANTIPPE: Zoo'n beest heb ik thuis. EULALIE: Menschen die bij olifanten komen doen geen witte jas aan: bij stieren geen roode; omdat men bij ondervinding weet dat die kleuren de dieren woest maken. Zoo worden bijv. tijgers door bekkenslagen zóó wild, dat ze elkander verscheuren. En menschen die met paarden omgaan, hebben hun gewone woordjes, hun geluiden met de tong, 't streelen met de hand en allerlei andere gebaren en geluiden waarmee ze schichtige paarden kalmeeren. Hoeveel te meer moeten wij dan ook die middelen toepassen op onze echtgenooten met wie wij, of we willen of niet, ons geheele leven dóór, huis en bed moeten deelen. XANTIPPE: Nu, ga door, je bent zoo mooi begonnen. EULALIE: Dat in 't oog houdend trachtte ik mij naar hem te voegen, terwijl ik zooveel mogelijk oppaste dat er geen reden tot aanstoot gegeven werd. XANTIPPE: Hoe kon je dat? EULALIE: In de allereerste plaats door goed te zorgen voor 't huishouden, de eerste en voornaamste taak van een huisvrouw. Ik waakte er niet alleen voor dat er niets werd verzuimd, maar ook dat alles naar zijn zin uitkwam, zelfs in de kleinste zaken. XANTIPPE: Welke bijvoorbeeld? EULALIE: Bijv. wanneer je man van dit of van dat kostje veel houdt, als een gerecht op deze of die manier klaargemaakt hem bijzonder bevalt, als zijn bed op een bijzondere manier wordt opgemaakt. XANTIPPE: Maar hoe was je in staat je naar hem te voegen als hij zoo zelden thuis en dan nog dronken was? EULALIE: Geduld! Dat wilde ik juist gaan vertellen. Als mijn man soms eens wat somber scheen en de gelegenheid minder gunstig was om hem aan te spreken, dan lachte of schertste ik nooit, zooals sommige vrouwen wel eens doen; maar ik zette zelf ook een erg bedroefd en bekommerd gezicht. Gelijk een spiegel, als hij goed is, altijd 't gezicht van hem die er in kijkt juist weergeeft, zoo moet ook de huisvrouw zich weten te voegen naar de gemoedsstemming van haar man. Ze moet niet vroolijk zijn, wanneer hij somber gestemd is of zich niet blij toonen wanneer er iets is wat hem hindert. En wanneer hij dan eens wat opgewonden was, trachtte ik hem met zachte woordjes te kalmeeren, of ik liet zijn boosheid maar stilletjes bekoelen tot de gelegenheid zich aanbood 't zij voor hem om zijn boosheid kwijt te raken, 't zij voor mij om hem eens onder handen te nemen. 't Zelfde placht ik te doen wanneer hij thuis kwam, na wat meer wijn gedronken te hebben dan wel dienstig was. Dan zei ik niet anders dan vriendelijke woordjes tot hem, alleen met een zoet lijntje wist ik hem naar zijn bed te krijgen. XANTIPPE: Je moet me toch toegeven dat de positie van de vrouwen heel ongelukkig is, dat ze maar moeten gehoorzamen aan driftige, dronken echtgenooten, die alles doen wat ze willen. EULALIE: Alsof die volgzaamheid niet wederkeerig was! Zij zien zich toch ook genoodzaakt veel van ónze eigenaardigheden te verdragen. Er komt evenwel een tijd wanneer de vrouw de man moet waarschuwen, wanneer er iets van belang voorvalt. Bij zaken van minder gewicht is 't beter wat door de vingers te zien. XANTIPPE: Wat dan? EULALIE: Wanneer hij niet over iets tobt, geen muizenissen in 't hoofd heeft, geen reden tot bekommering heeft, niet gedronken heeft. Dan kan men hem onder vier oogen eens kapittelen, of liever vragen of hij hierin of daarin niet wat meer zorg kon hebben voor zijn zaken, voor zijn goeden naam, voor zijn gezondheid. En dan moet toch ook nog die waarschuwing met wat grapjes en aardigheden gekruid worden. Dikwijls stel ik vooraf als voorwaarde, dat hij niet boos op me mag worden, wanneer ik, dwaze vrouw, hem een raad geef die kan strekken tot zijn eer, tot zijn gezondheid, tot zijn heil. En als ik hem dan de waarschuwing had gegeven die ik bedoelde, dan sneed ik hem de woorden af en wendde 't over een anderen, joligen boeg. Want dit is over 't algemeen onze fout, lieve Xantippe, dat wij er geen eind aan kunnen maken als we eenmaal begonnen zijn te spreken. XANTIPPE: Ja, dat beweren ze wel meer. EULALIE: Maar in de allereerste plaats paste ik er op, met mijn man nooit in tegenwoordigheid van derden te kibbelen en niets van onze oneenigheid buiten de deur te brengen. Een breuk wordt veel gemakkelijker hersteld, als er iets tusschen twee personen is voorgevallen. En wanneer er eens iets gebeurt zóó dat 't onverdragelijk is en niet door vermaningen van de vrouw kan worden goedgemaakt, dan is 't passender dat de echtgenoote met haar klacht aankomt bij de ouders van haar man of bij diens bloedverwanten, dan bij haar eigen familie en haar klacht zóó matigt dat ze niet den schijn op zich laadt haar man te haten, maar wèl diens fouten. Maar toch moet ze ook weer niet alles vertellen, zoodat hij dit opmerkt (ook al zegt hij het niet) en dan de vriendelijkheid van zijn vrouw zal moeten waardeeren. XANTIPPE: De vrouw die dat alles wat gij verlangt kan doen, moet wel wijsgeerig aangelegd zijn. EULALIE: Door zulke tegemoetkomingen zullen we onze mannen tot gelijke welwillendheid prikkelen. XANTIPPE: Er zijn er die men door geen vriendelijkheid, welke ook, verbetert. EULALIE: Nu, ik geloof dat niet. Maar gesteld eens dat 't zoo was. Bedenk dan dit in de eerste plaats: we moeten onze echtgenooten nemen zooals ze zijn. Het verdient dan toch nog maar de voorkeur iemand te verdragen, die aanvankelijk een zwijn gelijkt, maar langzamerhand wat beter wordt, dan iemand die met den dag liederlijker wordt, omdat wij onaangenaam tegen hem zijn. Wat zou je er van zeggen wanneer ik eens voorbeelden aanhaalde van echtgenooten, die door zoo'n vriendelijke bejegening hunne vrouwen hebben verbeterd? Hoeveel te meer moeten wij dan 't zelfde doen tegenover onze mannen? XANTIPPE: Als je dat doet, dan zul je een voorbeeld aanhalen geheel anders dan mijn man is. EULALIE: Ik heb kennis aan een heer van adel, geleerd, een man van een allerbeminnelijkst karakter. Hij had een jong vrouwtje getrouwd, zeventien jaar oud, altijd op 't land, in 't huis van haar ouders opgevoed, zooals adellijke heeren graag op 't land wonen om de jacht en de vogelvangst. Hij wilde juist graag een ongevormd en onontwikkeld meisje huwen om haar des te meer naar zijn zin te kunnen zetten. Hij begon haar in letterkunde en muziek te onderrichten en haar langzamerhand te gewennen hem 't geen zij in de kerk had gehoord te vertellen. Hij begon haar door allerlei wetenswaardigheden te ontwikkelen, die haar later van nut zouden kunnen zijn. Daar dit alles voor 't jonge ding vreemd was, omdat ze bij zich thuis was opgevoed bij nietsdoen en bij de conversatie en scherts van de dienstboden, begon haar dit te vervelen. Ze wilde zich tegenover haar man niet volgzaam toonen en als hij daarop aandrong dan huilde en pruilde zij zonder ophouden. Dikwijls wierp ze zich op den grond, met haar hoofd op den vloer bonzend alsof zij wenschte dood te zijn. Toen daaraan geen eind wilde komen, kwam haar echtgenoot, die deed nèt alsof hij volstrekt niet boos was, met de uitnoodiging dat ze samen voor plezier naar buiten zouden gaan, naar 't huis van zijn schoonvader. Nu, daar had zijn vrouw wel ooren naar. Toen ze daar waren aangekomen werd de jonge vrouw door haar man bij haar moeder en haar zusters gelaten. Hij ging met zijn schoonvader op de jacht. Onder vier oogen vertelt hij nu aan dezen dat hij gehoopt had een gezellige levensgezellin te krijgen, maar dat hij er een gekregen had die niets deed dan huilen en zich kwellen en martelen, zonder dat er (op welke manier ook) eenige verbetering aan te brengen was. Dat hij hem dus vriendelijk verzocht een handje te willen helpen in 't genezen van dat, wat werkelijk een ziekte was bij zijn dochter. De schoonvader antwoordt hem dat hij hem eenmaal zijn dochter heeft [png. 086]afgestaan en wanneer zij niet naar zijn woorden wil hooren, dat hij dan maar van zijn recht gebruik moet maken en haar met de karwats moet zien te verbeteren. Toen zei de schoonzoon weer, dat hij wel wist daartoe 't recht te hebben. "Maar," zei hij, "ik zou ze liever door uw overredingskracht of door uw invloed willen genezen, dan dat ik tot 't uiterste middel overga." De schoonvader belooft nu dat hij zijn maatregelen zal nemen. Na een paar dagen grijpt hij de gelegenheid aan toen hij met zijn dochter alleen is. Terwijl hij zijn gelaat in een ernstige plooi zette, begon hij er haar op te wijzen dat ze volstrekt niet mooi was, maar óók: wat een weinig beminnelijk karakter zij getoond had en hoe vaak hij gevreesd had dat ze geen man voor haar zouden kunnen vinden. "Met de grootste moeite heb ik eindelijk een man voor je gevonden, zooals ieder meisje, zelfs één dat in de meest gunstige omstandigheden verkeert, voor zich zou kunnen wenschen. En toch verzet jij je tegen hem, zonder dankbaar te erkennen wat ik voor je gedaan heb en zonder te willen inzien, dat je een man bezit die, als hij niet bovenmate vriendelijk was, je niet waard zou achten tot zijn dienstpersoneel te behooren." Om kort te gaan, uit de woorden van den vader sprak zóó de gloeiende toorn, dat 't er heel veel van had of hij slechts met moeite zijn handen kon bedwingen. Hij is een man van groote slimheid, die elke rol kan spelen, zelfs die geheel buiten zijn eigen persoon ligt. De jonge vrouw, die bang werd, maar die zich toch ook wel bewust was dat haar vader waarheid sprak, viel hem te voet en smeekte hem 't verleden te vergeten, dat ze voortaan zou weten te doen wat haar plicht was. Haar vader schonk haar vergiffenis en beloofde in 't vervolg ook een liefhebbend vader te zullen wezen, als zij maar deed wat ze beloofd had. XANTIPPE: En verder? EULALIE: De jonge vrouw gaat n
De Chinees scheen evenwel zoo wanhopig over dat verlies te zijn, dat Cyprianus, vreezende dat hij weer het een of ander middel tot zelfmoord te baat zou nemen, besloot naar huis terug te keeren en hem mede te nemen. Li volgde hem gewillig, zette zich aan tafel met zijn redder, liet zich geduldig kapittelen en beloofde zijne poging niet te herhalen.
Doch hij was zich zoo min bewust, door zijne tegenwoordigheid voedsel gegeven te hebben aan hare hilariteit, als hij op dit oogenblik in eene stemming verkeerde om haar òf te kapittelen, òf haar op zijne beurt voor het lapje te houden.
"Als gij het zóó ernstig opvat met die vriendschap," hernam zij, terwijl een vluchtige blos hare wangen kleurde, "wil ik toegeven dat gij in uw recht waart met mij te kapittelen; maar na zulke concessie moet het kibbel partijtje van gisteravond óók vergeten en vergeven worden, zonder arrière pensée, niet waar?"
Hoe te beginnen? Wel beschouwd, hebben dominees 't makkelyk. Ze nemen 'n tekst uit de Schrift, en verdeelen hem in drieën, dan volgt de rest vanzelf. Ook worden zy op den weg geholpen door 't voorgebed. Wel zeker: "steun, o Heer, den spreker die in ons midden is opgetreden om uw woord te verkondigen!" Zoo komt 'n mensch op z'n dreef. En 'n dominee is anders gekleed dan andere menschen. Dat alles geeft zekeren toon aan, en brengt 'n stemming te-weeg die stamelaars en stommen aan 't preeken helpen zou. Wouter voelde wel dat het niet te-pas kwam 'n gebed te doen: "steun, o Heer, den voorganger die naast pater Jansen is opgetreden om 't woord van Styntje te spreken!" maar hy wou doen wat-i beloofd had. Dat hy maar 'n domme jongen was, en die m'n-heer Jansen 'n eerwaardig man, kwam juist omdat-i 'n domme jongen was niet in hem op. En al ware dit anders geweest, het zou hem niet zoo heel erg gehinderd hebben, want Stoffel had eens verzekerd dat jongelui, zoo van de schoolbank, volkomen 't recht hadden oude menschen te kapittelen, als ze maar door Styntje? "bevestigd" waren, en de voorzorg gebruikten hun vermaningen heel theologisch intedeelen in drieën. Nu, d
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek