United States or Armenia ? Vote for the TOP Country of the Week !


De meester: O Esmoreit, bi Apolijn, Dies es leden achtien jaer, Dat ic quam ghereden daer, Esmoreit, op die selve stede. Nu hoert, wat die keitijf dede: Daer soude hi u seker hebben versmoert, Hi sprac tot u soe felle woert, Dat ghi hem sijn rike sout ondergaen. Ghi moeste hem emmer iet bestaen, Dat hoerdic wel an sijn ghelaet.

Dat de boerden vooral voor de burgerij bestemd waren zou men op zich zelf reeds vermoeden; dat vermoeden krijgt meer zekerheid door een aanvang als: "Alle swighet ende hoert," of: Ghi goede liede, hoort na mi! Selke boerde en hoerdi nie Als ic u hier sal vertellen. Maar ook sproken en andere ernstige stukken zullen zeker wel eens voor de mindergegoede standen zijn voorgedragen.

Een rondeel van amoureuzen inhoud vinden wij in een gedicht "van den wilden man" dat uit deze eeuw dagteekent; begrijpelijker wijze wordt het rondeel, als voor den zang bestemd, hier "liedekijn" genoemd: Nu hoert hier dliedekijn, dat hi sanc met luder stemmen eer iet lanc: "Ic was wilt, ic ben ghevaen "ende bracht in mintliken bande; "dat heeft ene maghet ghedaen.

't Wil 'n naakt hoekje van de kist zien. Nou praten ze zachies over de kransen, over de blommen. Allee! Hoert! De lijkwagen trekt 'n endje op. De eerste koets rolt voor. De nieuwsgierige massa duwt en dringt om de bloedverwanten te zien, te kijken wie of d'r nou 't meest huilt, wie of d'r 't bleekst is.

Mijn herten mochte wel van vrouden breken: Ic sie mijn kint ende ic hoert spreken, Daer ic om lide dit swaer tormint. Sijt wille come, wel lieve kint! Esmoreit, ic ben u moeder Ende ghi mijn kint, dies sijt vroeder; Want ic maecte metter hant. Esmoreit, selve dien bant: Daerin so haddic u ghewonden, Esmoreit, doen ghi waert vonden Ende ghi mi ghenomen waert.

So dat ic blive in minen staet Ende van den jonghelinc onghequelt, Daer ghi mi dus vele af telt, Dat ic sijns mach wesen vri. Meester: Her coninc here, soe hoert na mi, Edel baroen, edel wigant: Ghi selt mi gheve alte hant Enen scat met mi te voeren, Ende ic zal in corten uren Daer waert riden onghespaert. Den jonghelinc van hogher aert Sal ic ghecrighen met miere const.

De naïeve vroomheid en kinderlijke eerbied voor het heilige, die wij later in de geestelijke volksliederen zullen opmerken, openbaren zich hier in een oprechte vroomheid, een zachtheid van toon, een doorvoelen van JEZUS' lijden, zooals later MEMLINC het ons te zien zal geven. Telkens hooren wij van "dat zoete kint", zijne heilige, zijne gebenedijde hand, zijn zoete hart; God "van hemele", "d'alweldeghe God", de heilige engel. JEZUS' liefde tot zijne discipelen voelen wij in verzen als: "Kinder, seit hi, hoert na mi" of "Kinder, seit hi, lieve vrient" . De keerzijde van deze liefde en eerbied is een felle haat tegen HERODES, die ons voorgesteld wordt: hebzuchtig, wreed, fel als een hond; hij is een "dief" (in de taal onzer voorouders: het inbegrip van alle kwaad), een "onreyne drake"; ten laatste wordt hij krankzinnig, het helsche vuur gloeit uit zijne oogen . Geen woorden genoeg heeft de dichter om de Joden uit te beelden in hunne felheid, die hen doet schuimbekken; in het welbehagen waarmede zij het zachte lam kwellen en martelen; in hun schamperen spot . Die haat en die liefde zijn beide in hooge mate naïef. "God is een goed wreker", zegt de dichter, "al spreekt Hij niet veel". JEZUS zegt tot zijn hart: "Hart, kondt gij spreken als een mensch, hoe zoudt gij dan over uw lijden klagen". Van GABRI

So vraghen die ander also langhe, Dattet die heelghesel al seit, Wair dat Hannen sin op steit. Des wondert den ghesellen dan Ende segghen: "Is Hannen alsulken man?" Ende dat hoert Hannen al te gaern, Dat die ghesellen van der tavaern Weten van sire minnen staet .