United States or Haiti ? Vote for the TOP Country of the Week !


Staetmen sijne Hoogheyd de electie toe, soo moetmen hem ook toestaen het gene sonder het welk hy de electie niet en kan doen, ofte dat het selve is, niet behoorlik en kan doen, dat is informeren op alles dat ontrent het selve subject te indageren staet. En wil men daer van eene text ex jure civili, men sal die vinden genoegsaem in terminis leggende, in l. 4.

Met het oordeel van Coen stemde Lam volkomen in. Aan de bewindhebbers schrijft deze: "Mijne Ed. Heeren staet te considereren ende rijpelijcke toverwegen hoe hoognoodigh het is de tocht naar Manilla van jaer tot jaer werde gecontinueert" ; niet alleen, zooals hij zegt, om de schade, die men daardoor aan den handel te Manila toebracht en omdat men op die wijze de Chineezen dacht te dwingen de vaart op de Philippijnen te staken en die naar Bantam te verplaatsen, maar ook omdat hij daarmee allen toevoer naar de Molukken hoopte te beletten. Dat hij hierdoor ook Manila zelf trof en dat dit, wat trouwens van zelf spreekt, juist in zijne bedoeling lag, zegt hij duidelijk in een brief aan de bewindhebbers, waarin hij meedeelt, dat twee Hollandsche schepen vóór Manila kruisten om de jonken aan te halen, wat, zoo schrijft hij, van belang is, omdat uit de groote tollen, die de Chineezen betalen, de Spanjaarden hun voornaamste inkomsten putten nl. 150.000 realen van achten buiten de 250.000 realen die het hoofdgeld der Chineeschen inwoners hun opbrengt, terwijl bij dit laatste nog niet eens is gerekend, hetgeen de winkelhouders nog moeten betalen. "De Chineezen", gaat hij voort, "zijn te Manila over de 30.000 sterk en betalen in alles wel 500.000 realen van achten" . Van de twee schepen, waarover Lam hier spreekt, kan ik er slechts één noemen, namelijk De Oude Son, die wij in het vorige hoofdstuk hebben verlaten op weg naar Cochin-China. Na gezamenlijk met De Galjas een vergeefsche poging te hebben aangewend om een kraak, die naar Macao bestemd was, buit te maken, voer den 9en Maart 1618 De Oude Son opnieuw naar Manila, terwijl De Galjas den 28en Maart naar Cochin-China zeilde. Dezen keer was De Oude Son gelukkiger. Den 4en Mei veroverde zij een groote Chineesche jonk, den 8en Mei nog een en kort daarop nog zes kleine, waarna het met dezen rijken buit, waarvan de waarde f

2do moet de hut getymmert worden dat het voorste der hut staet naer het Suyd-Oosten, omdat dit den waermste wind is, en in den winter het meeste sonneschyn heeft; want de byen moeten door de waermte leeven.

Maer ik kon toch niet slapen; want de maen scheen juist in myne oogen en ik was als geplaegd om naer dien man met zynen mutsaerd te zien, die erin staet. Of ik dan eindelyk toch in slaep geraekt ben, kan ik niet zeggen; maer het moet toch wel zyn, want hoor eens wat my dan overkwam.

O scone wijf, ghi selt sinen staet Anesien ende sijn swaer mesval: Het en was noit sint hine qual, Edel wijf, dat hi u verloos; So heeft hi gequolen altoos, Ende gheleeft in pinen groot. Het sal hem seker gheven die doot, Est dat hi u niet en ghewint, Want ic weet wel dat hi u mint Boven alle die nu sijn gheboren.

Hij schreef, geijkt-beginnend, als iedere boer of boerin die een brief opstelt: "Beminde vrouw, Ik neem de pen in de hand om u te laten weten den staet van mijn gezonteit en verop van u hetzelfde. Ware het anders het zou mij veel verdriet doen. Ik heb een lange reis gemaakt, beminde vrouw, daar hebt gij geen gedacht van.

Sal ick mijn edel huys, mijn staet, en eere laten, En met soo vuylen hoop gaen loopen achter straten*, Gaen loopen door het rijck, en menigh ander lant, Alleen maer uyt een tocht van geyle minne-brant? 620 Sal ick, een Christen mensch, tot heydens my begeven, En leyden nevens haer een rou en beestigh leven?

Op het Grinselhof heeft eene doodsche stilte het baatzuchtig gewoel der schacheraars vervangen; geen mensch is nog in de eenzame paden des tuins zigtbaer; de poort staet op slot, alles is in zijne gewoone rust teruggekeerd; men zou zeggen dat niets is gebeurd." Ook in de besloten stad neemt alles met haar einde en aanvang. Geen avondleven buiten, in Conscience's werken.

Na deze woorden werd de afscheidsgroet gedronken, en dien zelfden avond nog vertrokken de Spaansche gezanten, terwijl in de Resolutiën van Holland hun vertrek staat geboekt met deze bede: "God geve dat se alhier geen quaet saet en hebben gelaten daarvan men met 'er tydt de effecten gewaer werde tot ruïne van desen staet."

Don Ian op dit gesicht is wonderlick verslagen, Noyt was hy soo verbaest* van al syn leven-dagen; Hy staet gelijck een steen met droufheyt overstort, 1055 Eylaes! de jongelingh en weet niet waer het schort. Stracx* riep de jufier uyt: Koomt vanght ons dese bouven, Die met haer vuyl bejagh het gansche lant bedrouven.