United States or Solomon Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


De jonghelinc: O edel wijf, nu maect mi vroet, Hoe die saken comen sijn. Ic plach te segghen "suster mijn", Maer dat moetic nu verkeeren; Enen anderen sanc moetic nu leren, Edel wijf, ende spreken u an Ghelijc enen vremden man. Nochtan so moetic ewelijc bliven U vrient ende ghetrouwe boven alle wiven, Die op der erden sijn gheboren.

Zoo reeds de door vele schrijvers aangehaalde woorden van Luther uit het jaar 1525: "Was soll das doch sein, meine lieben Druckerherrn, dasz einer dem andern so offentlich raubt und stilt das seine und unter einander euch verderbt? Seid ihr nu Straszenräuber und Diebe worden?..." enz.

Noem ik hem dus ook Bentinck, en stel ik hem onder dien naam aan den lezer voor, ik meen daarmede geen te groote zonde tegen de waarheid te begaan. Hij wordt in het manuscript van de heeren Calkoen beschreven, als een jongen man van »ene hoge gestalte, en een so innement voorkomen, dat sijn Gesigt alleen voldoende was hem te doen beminnen."

Toch dwalen zijn blikken, als van zelf weer omlaag, links en rechts rond spiedend, als hij, de cornet sierlijk in de hoogte stekend, met diep gevoel de laatste maten begint: Du bist mir nah und doch so fern, Du liebes Aug'.... "Muziekantje! d'r komt 'n smeris an in de straat," roept eensklaps een klein jongetje, dat met zijn groezelige handen op de rug staat te genieten van de mooie muziek.

Nu biddic u, edel roede mont, Dat ghi mi al gader segt Van inde toerde ende al ontdect, Hoe dat mi uw vader vant. De jonghe joncfrou Damiet: O Esmoreit, wel scoene wigant, Nu ben ic wel alsoe droeve als ghi. Ik en wijst niet dat ghi mi waert so bi, Doen ic sprac die droeve tale. O edel wigant, nu nemet wale : Het quam mi uut grooter minnen vloet.

Hoe juist heeft hij die zwakke en zorgelooze menschen gezien, die zich geene behagelijke zonden willen ontzeggen en denken: als wij ouder worden zal onze zinnelijkheid vanzelf wel afnemen en onze "nature vercouden". HILDEGAERSBERCH heeft het eerst de verveling van den traag voortkruipenden tijd beseft en in woorden gebracht: Als my die tijt verlanghen dede, So had ic ziecte ende onghevoech, Ic hoorde wat die clocke sloech, Die tijt, die ghinc van ure tot uren .

"Wer nichts thäte" schrijft Kohler dienaangaande "als die Fabel der Wahlverwandtschaften erzählen, von zwei Paaren, die sich kreuzweise anziehen, wobei das eine Paar sich so, das andere sich so benimmt und schlieszlich ein Kind ins Wasser fällt und eine Dame, welche im Uebrigen auch ein Tagebuch schreibt, sich durch Hunger den Tod gibt: der würde nicht in das Autorrecht Göthes eingreifen, auch wenn dieses heute noch bestünde" .

De kersten coninc: O wi! ende waer hebbic dies verdient? Met rechte ic dat wel claghen mach. Mi dochte dat ic enen inghel sach, Als ic anesach haer edel lijf, Ende es so wreet dat felle wijf? Seker, neve, dat wondert mi. Nu gaet henen ende haeltse mi. Ic moetse emmer spreken hoeren. Robbrecht: Waer sidi, vrouwe hoghe gheboren? Comt toten coninc minen oem!

Negeen dinc, so help mi God, Dan dat hi was een fijn sot; Al heet hi vroet ende conde vele, Nochtan heeften een wijf bij horen spele Datsi hem toende menechfoude, Bracht in 't nette daer si woude. Wat zou DIEDERIK VAN ASSENEDE wel gezegd hebben van zulk eene opvatting der liefde? Over VELTHEM als compilator van de in den Lancelot vereenigde ridderromans spraken wij vroeger reeds.

So willst du treulos von mir scheiden!" en dergelijke te gaan occuperen; maar toen hij zijn hart eens goed onderzocht had, bleek het hem, dat hij, zonder zich ongelukkig te maken, Ambrosine heel goed aan zijn broeder kon afstaan. Hij ontwaarde geen pijnlijker aandoening, dan die hij altijd gevoelde, als hij zag dat een mooi en lief meisje zich aan een ander naauwer verbond dan aan hem.