Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 juni 2025


Krombalch van Alkmaar, geen ouders hebbende, geassisteerd met syn swaager Dirk Jansz. Quitingh, woonende tot Alckmaar, al waar de geboden mede gaan, met Tesselschaa Visschers, out 28 jaaren, geen ouders hebbende, geassisteerd met Truytie Visschers, haar suster, op de Geldersche kai. Tesselscha Roemers Visschers.

De coninc: Damiet, bi minen god, Anesiet hier desen roeden mont, Desen jonghelinc, dit es een vont; Mamet heeften mi verleent. Ic hoerden daer hi hadde gheweent; Daer ic in die boegaert wandelen ginc, Daer vandic desen jonghelinc Onder enen cederenboem. Damiet, nu nemes goem, Ende houtten op als uwen broeder; Ghi moet sijn suster ende moeder. Esmoreyt heyt dese jonghen man.

In de eerste helft der VIIe eeuw kwam Sint Amand, de Frankische geloofszendeling, naar het Zuiden van Vlaanderen, naar Kortrijk en Ronse. In deze stad stichtte de vrome man eene kerk en een klooster, in het jaar 638. De dichter van Heer Daneelken, eene zeer oude romance, kende Ronse: Hi tooch te Ronsen upt hooghe huys Om drie synder suster kinder...

Camphuysen dan studeerde te Leiden, in 1608, en sloot daar vriendschap met Joh. van Alendorp, een Dordtschen predikantszoon. »Het gebeurde«, aldus dicteert de weduwe, »dat Johannis soude vertrecken, en sijn suster Anneke komt tot Leyden, om het goet van haren broeder bij een te pakken... op dese tijd kright C. de eerste kennis aen dese Anneke en hij sedert die tijd al te met eens na Dorderegt trock, om te besoeken hetgeen hij beminde... en hij brengt het soo verde, dat hij met haar in beloften raakt, sulcks dat C. 's morgens eerst ernstig naar sijne wijse den Alderoppersten gesmeeckt en gebeden hadde op sijn kamer om wijsheit in dese hoog wigtijge saack; hij quam bij Anneke haar aanpresenteerende seekeren penning, die hij haar op trou gaf«. Dan wordt hij gouverneur bij Gideon van Boetselaar, heer van Langerak, »wat hij niet soude gedaen hebben had hij sijn huwelijck moogen voltrekken met de verloofde«. Want de moeder onthield haar toestemming, omdat C. arminiaansch was.

De jonghelinc: O edel wijf, nu maect mi vroet, Hoe die saken comen sijn. Ic plach te segghen "suster mijn", Maer dat moetic nu verkeeren; Enen anderen sanc moetic nu leren, Edel wijf, ende spreken u an Ghelijc enen vremden man. Nochtan so moetic ewelijc bliven U vrient ende ghetrouwe boven alle wiven, Die op der erden sijn gheboren.

Ic waende mijn here de coninc, Edel wijf, hadde ghesijn mijn vader, Ende ghi mijn suster, dat wendic al gader Ende beide gheweest van enen bloede, Ay! mi es nu alsoe wee te moede! Bi minen gode Tervogan, Ic ben wel die druefste man, Die nie ter werelt lijf ontfinc. Ay mi! benic dan een vondelinc, Op erde nie droever man en waert. Ic waende sijn van hogher aert, Maer mi dunct ic ben een vont.

Woord Van De Dag

zelenika

Anderen Op Zoek