United States or Iran ? Vote for the TOP Country of the Week !


De meester: Hulpt Mamet! dat ic niet uut minen sinne En come, dat verwondert mi. O Esmoreit, edel ridder vri, Die man brachte u in al dit verdriet. Wat hi u secht, hine meines niet, Hi hevet tuweert al valschen gront. Ic cochte u jeghen hem om dusent pont Van finen goude, die ic hem gaf. De jonghelinc: Meester, nu secht mi daer af, Hoe die saken geleghen sijn.

Het "Abel Spel van Esmoreit, sconincs sone van Cecilien", is een van de Middeleeuwsche tooneelstukken, die te vinden zijn in een handschrift, dat te Brussel bewaard wordt en vermoedelijk uit het laatste kwart van de XIVe eeuw dagteekent. Deze abele spelen met de daarbij behoorende sotternieën zijn vermoedelijk opgevoerd door rondtrekkende voordragers: sprooksprekers.

Nu biddic u, edel roede mont, Dat ghi mi al gader segt Van inde toerde ende al ontdect, Hoe dat mi uw vader vant. De jonghe joncfrou Damiet: O Esmoreit, wel scoene wigant, Nu ben ic wel alsoe droeve als ghi. Ik en wijst niet dat ghi mi waert so bi, Doen ic sprac die droeve tale. O edel wigant, nu nemet wale : Het quam mi uut grooter minnen vloet.

De jonghe joncfrou Damiet: Meester, nu willic Esmoreit, Gaen soeken van lande te lande. Al soudic daer omme liden scande Ende honglier ende dorst ende jeghenspoet, Het es ene dinc dat wesen moet: Gherechte minne dwinct mi daer tu. Lieve meester, nu biddic u, Dat ghijs mi niet af en gaet, Ghi en blijft bi mi ende gheeft mi raet, Hoe dat wine vinden moghen.

Comt edel vrouwe uut desen prisoen Daer ghi dus langhe in hebt gheleghen; Ghi selt anesien den jonghen deghen, Esmoreit den jonghelinc. Mijn herte van binnen vroude ontfinc, Doen ic anesach den scoenen wigant.

De kerstenconinc, sijn vader: O Esmoreit, doet mi nu verstaen Ende segt mi, waer hebdi ghewoent? De jonghelinc: Met eenen coninc die es ghecroent Te Damast, her vader mijn.

Och edel wijf, nu laet mi hoeren, Hoe sidi comen in dit lant? De jonghe joncfrou Damiet: O Esmoreit, wel scoene wigant Mi dochte ic hadde u gherne ghesien, Maer en mochte mi niet gescien, Ic en moeste daer omme liden pijn. Doen maectic mi als een pilgherijm, Ende come aldus ghedoelt doert dlant, Ende nam Platus metter hant, Dat hi soude mijn behoeder sijn.

De vrouwe: Nu willen wi leven in vrouden groet Ende alle droefheit willen wi vergheten, Want met vrouden onghemeten Soe es mijn herte nu bevaen. De coninc: Esmoreit sone, nu laet ons gaen Ende laet ons met vrouden sijn.

Wat ons dan bewogen heeft, naast de meerdere voortreffelijke wetenschappelijke uitgaven, die er van de Esmoreit bestaan, deze publicatie te ondernemen? Het antwoord zij, dat wij meenden, dat er voor een uitgave in smakelijken, prettigen vorm van dit stukje eigenaardige Middeleeuwsche cultuur nog wel plaats was.

De text is nog eerst nauwkeurig nagezien en van enkele storende fouten gezuiverd. Bij de aanteekeningen is van enkele opmerkingen van belangstellende collega's dankbaar gebruik gemaakt. Apeldoorn, Januari 1918. De proloog. De koning van Sicilië. De koningin. Esmoreit, hun zoon. Robbrecht, neef van den koning. De koning van Damascus. Damiët, zijn dochter. Meester Platus.