Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 27 mei 2025
Nochtan deert mi bovenal, Die woorde, die hi sprac, die ridder vri, Ende keerde sijn aanschijn omme van mi, Al haddic gheweest een stinckende hont. Dat hebbic so vaste in minen gront, Ende doet mijnder herten also seer; Ic meine, dat hi nu nemmermeer Van mi en weet, goet noch quaet. Ic salt al laten ende gaen mijnder straet Dolen in vremden lande.
Dit opset heeft die moeder ghesocht, Ende Lansloet heeft sijn wille volbrocht Metter maghet vol suverheden, Daer na sprac hi die dorper reden Ende stelde hem te rusten al den nacht, Ghelijc als hi zijn moeder loofde, soet ende sacht. Dit was van den ridder een quaet bedrijf. Nu hoort van Sandrijn, dat scone wijf Claghelike woorden een cort bediet.
Met rechte machic roepen: "olas! O wi, dat ic niet stom en was, Doen ic sprac dit droeve woert." De jonghelinc: O edel wijf, nu willic voert. Mamet beware u reine lijf! Nu biddic u, wel edel wijf, Groet mi den coninc minen here. Want ic en sal keren nemmermere, Ic en hebbe vonden mijn geslacht Ende ooc den ghenen die mi bracht, Daer ic te vondelinghe was gheleit.
Evenals voor BOENDALE heeft ook voor WILLEM de dierfabel slechts waarde als voertuig van nuttige leering: "Zoo sprac Reynaert, ende hi was vroet" daarmede besluit hij een zijner dierfabels en in een andere waar hij een hond doet spreken, acht hij zich verplicht den lezer te waarschuwen: Niet dat honden yet spreken moghen, Mar in 't ghelijcke wert vertoghen Menighe leer tot onser bate .
Zoo wordt melding gemaakt van "des heren hyraut ende sengher van Gaesbeke"; een "mynstreel", maar ook van "Jan Dyllen den yraut, die voer mijns heren tafel sprac". Doch de meistreels hadden als dichters hunne beste dagen gehad en gaan het tooneel ruimen voor anderen. Hebben de herauten hen ook hier te lande op den achtergrond gedrongen? In Frankrijk was dat, naar het schijnt, het geval.
Ic moet u spreken, comt te mi. Hoghe geboren vrouwe, dat si: Nu segt mi, wats u begheert? Sanderijn, dat mijn herte sere deert, Moetic u claghen minen noot. Hier es mijn lieve sone Lanseloet, Es met siecheden sere bevaen; Hi wert ghister navont also bestaen, Dat hi noit sint woort en sprac. Ic en weet niet, wat hem ghebrac Ochte wat dat hem deren mach.
Zoo ook wendingen der verhalende volkspoëzie als: "Doe sprac een jode: Heren, hort na my"; het afgebrokene in den zinbouw, den korten vleugelslag van des dichters gedachten .
Nu biddic u, edel roede mont, Dat ghi mi al gader segt Van inde toerde ende al ontdect, Hoe dat mi uw vader vant. De jonghe joncfrou Damiet: O Esmoreit, wel scoene wigant, Nu ben ic wel alsoe droeve als ghi. Ik en wijst niet dat ghi mi waert so bi, Doen ic sprac die droeve tale. O edel wigant, nu nemet wale : Het quam mi uut grooter minnen vloet.
De meester: O Esmoreit, bi Apolijn, Dies es leden achtien jaer, Dat ic quam ghereden daer, Esmoreit, op die selve stede. Nu hoert, wat die keitijf dede: Daer soude hi u seker hebben versmoert, Hi sprac tot u soe felle woert, Dat ghi hem sijn rike sout ondergaen. Ghi moeste hem emmer iet bestaen, Dat hoerdic wel an sijn ghelaet.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek