United States or Latvia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Men wist maar niet waar hij die steeds vandaan haalde, doch weinig zondagen gingen er voorbij dat hij niet de een of andere onbekende bij zich had, waarmee hij, opgeblazen van trots, de herbergen van Akspoele bezocht, met zijn verwarde uitspraak van hakkelaar de vreemdeling aan zijn kennissen voorstellend als "zij...ijn bêêêsten vri...iend" van deze of gene, door de dorpelingen nooit gehoorde stad of streek; hem gul onthalend op al wat hij maar drinken wilde; hem eindelijk aan tafel uitnodigend en hem zelfs vaak met een rijtuig naar het naastgelegen station terugbrengend, dit alles tot grote ergernis van zijn moeder en zuster, die in dergelijke kennismakingen niet het minste genoegen vonden, en er integendeel zeer tegen opzagen een deel van het beperkt huiselijk inkomen zo nutteloos te zien verspillen.

De vrouwe: O edel here van herten vri, Ic wils u al te gherne vergheven, Want alle minen druc es achterbleven Ende al mijn toren ende al mijn leit. Waer es mijn lieve kint Esmoreit? Roepten mi voort ende laetten mi sien. Robbrecht: Och edel vrouwe, dat sal u ghescien. Waer sidi, Esmoreyt, neve mijn? De jonghelinc: Ic ben hier, bi Apolijn.

Nu sprect op, hoe gheefdine mi? Robbrecht: Vrient, dies moghdi wesen vri. Om dusent pont van goude ghetelt. Meester: Houdt, vrient, daer es ghelt, Ende gheeft mi den jonghelinc; Maer berecht mi ene dinc: Hoe es sijn name, doet mi bekant. Robbrecht: Esmoreyt het die jonghe wigant, Al soe es die name sijn.

Ook tot hare "vri edele sinne ende wel gheboren" was het verholen woord gezegd, dat geen vreemden kunnen verstaan. In hare jonge jaren had zij zich geheel aan de minne overgegeven; zij beloofde zich niets dan zaligheid van de minne, van der minne wijsheid, rijkdom, goedheid, macht lacy! het zou anders uitkomen. Wel zegt de dorper: jeghen avont Sal men loven den sconen dach.

Toont de onbekende dichter der Chanson de Roland niet eene sterke liefde voor "dulce France"? Het zou geen wonder zijn, dat menig hoorder der Nederlandsche bewerking zich bewust is geworden van de liefde tot zijn geboorteland, waar hij ROELANT hoorde zeggen: Dan wille God niet, dat ghesciet, Dat soete Vrankrike bi mi Sijn eere verliese, hets soe vri!

Nochtan deert mi bovenal, Die woorde, die hi sprac, die ridder vri, Ende keerde sijn aanschijn omme van mi, Al haddic gheweest een stinckende hont. Dat hebbic so vaste in minen gront, Ende doet mijnder herten also seer; Ic meine, dat hi nu nemmermeer Van mi en weet, goet noch quaet. Ic salt al laten ende gaen mijnder straet Dolen in vremden lande.

Onze vorderen waren vri, En vri so bliven wi, So lanc een hert, dat lafheid haet, In eenen Kerlenboesem slaet! Doedele, bommele, romdomdom, Houd u recht en sie niet om! Zoolang had de bestorming geduurd, dat kort na den aftocht der aanvallers het daglicht zichtbaar begon te verzwakken.

Onse vaderen waren vri, En vri so bliven wi, So lanc een hert, dat lafheid haet, In enen Keerlenboesem slaet. Doedele, bommele, romdomdom, Houd u recht en sie niet om! V. DE RODE, Ann. du Com. Pl. de Pr., t. VICTOR DE RODE, Ann. du Com. Fl. de Fr., t.

Hij keerde naar de schrijftafel terug, verdiepte zich in den arbeid en schreef: "Elken man, Al en hadde hi gheen groot goet, Es hi hovesch ende vroet Van wat lande dat hi si, Al en ware sin geslachte niet vri, Ware hi geheten van goeden seden, Men zouden eren t' allen steden; Want dieghene is edel allene, Die hovesche van seden is ende rene." Jakob van Maerlant.

De jonghelinc: Mijn god, die niet en es verborghen, Die moet nu mijn troester sijn! O Mamet ende Appolijn, Mahoen ende Tervogan, Dese scoene wapen die hier staen an, Mochten si toe behoren mi, Soe waer ic int herte wel vri Dat ic ware van edelen bloede.