United States or Iran ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hoe goed heeft hij de menschen geschetst die lijden aan zelfverheffing, eigenzinnigheid, die dadelijk kregel worden indien men hun iets in den weg legt: "Si en sijn niemene ghevolchsam van gronde, maer si begheren dat alle menschen haren goetdunkene ghevolchsam sijn; want si sijn krighelijc ende eenwillich; altoes dunct hem dat si recht hebben jeghen yeghewelken die hem contrarie es.

Ook tot hare "vri edele sinne ende wel gheboren" was het verholen woord gezegd, dat geen vreemden kunnen verstaan. In hare jonge jaren had zij zich geheel aan de minne overgegeven; zij beloofde zich niets dan zaligheid van de minne, van der minne wijsheid, rijkdom, goedheid, macht lacy! het zou anders uitkomen. Wel zegt de dorper: jeghen avont Sal men loven den sconen dach.

Op weer eene andere plaats, waar men eene dergelijke recapitulatie vindt, is deze tevens in het handschrift aangegeven door een groote geschilderde hoofdletter . Zoo ook in den Walewein: Nu latic hier of die tale, Ic salre weder toe keren wale. Ghi hebt wel ghehort hier voren Hoe Walewein die ridder uutvercoren Jeghen den roden ridder vacht Die....

"Jeghen quade tonghen helpt geen weeren"; EGIDIUS ziet er niets anders op dan de tien geboden houden en de heilige kerk volgen; zóó alleen kan men rust vinden in "dit ellendighe erdsche dal." Anderen zijn niet zoo zachtmoedig tegenover de "begripers" gestemd. Dat voorbeeld willen zij niet volgen, zij willen liever op zich zelven letten: Mijns selfs ghebrec cleeft an mi vast.

Bi minen god Tervogan, Hi soude u hebben ghenomen dlijf, Want hi vermaets hem, die keitijf; Ic hoeret ende sprac hem aen Ende seide hem, het ware quaet ghedaen. Want hi soude doden den jonghen vooght Alsoe dat ic u jeghen hem cocht Om dusent pont van goude roet De jonghelinc: Bi den Here di mi gheboet. Die ondaet sal ghewroken sijn, Eer ic sal eten of drincken wijn, Nu moeti uwen indach doen!

De vertaler was een man van orthodoxe vroomheid die meer dan eens verklaart, dat hij niet van zins is iets te doen "dat jeghen Gode ofte jeghen die heilighe kerke zi." Maar juist daarom vervulde hem het onbetamelijk en onzedelijk gedrag van vele priesters en leeken met des te meer droefheid.

Doch de merkwaardigste dezer bewijsplaatsen is ongetwijfeld die waar MAERLANT zijne hoorders tegen deze minnepoëzie waarschuwt en haar tevens kenschetst. Mi dinke dat al die werelt vecht Jeghen der reenre minnen lecht Ende volghen ontrouwen. MAERLANT heeft hier blijkbaar het oog op edelen als dichters en lezers van minnepoëzie.

De meester: Hulpt Mamet! dat ic niet uut minen sinne En come, dat verwondert mi. O Esmoreit, edel ridder vri, Die man brachte u in al dit verdriet. Wat hi u secht, hine meines niet, Hi hevet tuweert al valschen gront. Ic cochte u jeghen hem om dusent pont Van finen goude, die ic hem gaf. De jonghelinc: Meester, nu secht mi daer af, Hoe die saken geleghen sijn.