Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juni 2025


Zoo stichtten zy drie halve Kanunnikdijen: te Roden, te Hilvarenbeec, en te Oirschot; begiftigden er elken Kanunnik met 100 Fransche schilden, en den Deken in elk der Kerken met 200 oude schilden. Dit alles ergerde op 't hoogst Heer Henric, die haar erf-oom was, en, minder een vriend der geestelijken, de goederen der Heerlijkheid ongaarne zoo aanmerkelijk zag krimpen.

Graaf Floris wendde zich daarop tot Bisschop Johan van Syric, en wist door zijne voorspraak te bewerken, dat Heer Henric van Roden de hand der verweesde Jonkvrouwe van Montfoort bekwam, en daarby tevens het Burchtgraafschap, op gelijke wijze en voorwaarde, als dit voorheen door haren vader en Heer Herman bezeten was geweest.

Tijdens deze voorvallen bevond zich onder de Edelen die Graaf Floris omringden een Brabantsch Ridder, Henric van Roden of Royen, jonger zoon uit het geslacht der Graven van Roden, en om manslag uit zijn vaderland gevlucht.

Des anderen daags ligtten zij wederom de ankers, voeren digt onder de Spaansche kusten langs, en landden te Roden. Het gerucht van den gruwel der verwoesting in St. Maria was reeds tot hier doorgedrongen. De bevreesde Saracenen hadden de stad verlaten; de Christenen trokken de ontvolkte stad binnen, plunderden dezelve, volgens loffelijke gewoonte, uit, en legden haar in de assche.

Op weer eene andere plaats, waar men eene dergelijke recapitulatie vindt, is deze tevens in het handschrift aangegeven door een groote geschilderde hoofdletter . Zoo ook in den Walewein: Nu latic hier of die tale, Ic salre weder toe keren wale. Ghi hebt wel ghehort hier voren Hoe Walewein die ridder uutvercoren Jeghen den roden ridder vacht Die....

Hoe ootmoedig houdt hij zich tegenover den Koning; hoe nederig tegenover den beer: ik moet wel honing eten uit nood, een arm man is geen graaf! Maar des te bitterder en onbarmhartiger is zijn spot later, als hij het spel gewonnen ziet. Want hij kent geen genade; boven alles is hij fel: "de felle metten roden baerde", het "felle dier", "die felle creature" zoo noemt de dichter hem bij voorkeur.

Bi gode, ic sal daer omme gaen spien Vroech ende spade, in alder stont; Mochtic also sconen roden mont Ghevangen, ic souts te blider sijn, Ende met alder herten mijn Gode daer af dancken alle mine daghe; Nu willic mi berghen achter dese haghe Ende verbeiden der avonturen. O Maria, moeder ende maghet pure, Ic bidde u om een goet beleyt, Ende om een soet claer bescheit Te vernemene van Sanderijn.

Men scheldt dat ge, iedereen ontvriend, tot voedsel van den ezel dient; men schuwt uw' scherpe bladen; doch, hij en scheldt onnut u niet, die 't schoone in al Gods werken ziet, en 't goede zoekt te raden. Men scheldt... of, erger nog, men hoort, van wetswege, en bij koningswoord, gebannen en geboden, dat 't distelvolk men, een en al, te zeisene en te spade, zal verdoen, en de eerde uit roden.

Terwijl Heer Henric van Roden zich nog in Brabant bevond, stierf daar zijn oudste broeder, nalatende twee dochters, beide in den geest des tijds zeer vrome Jonkvrouwen, die hun vaderlijk erfgoed voor een groot deel aan godsdienstige doeleinden besteedden.

Woord Van De Dag

phylarchos

Anderen Op Zoek