Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 16 juni 2025
Er liep voor elk huisje een stukje straat, daar kon je fijn op tollen, al was 't wat smal. Onderaan den dijk had je niet zoo'n last van den wind, maar ze moesten toch soms schreeuwen om elkaar te verstaan. Ze pikten elkaar en lieten de tol in kuiltjes loopen en vermaakten zich, totdat moeder riep, dat Bart moest komen eten, omdat vader thuis was. "Het is een mooie tol, vader.
"Zeker, natuurlijk, voor zulke goeie menschen als Mevrouw van den burgemeester moet je ook wat overhebben. Ik zal me eigen wel redden met Bart. Wat bracht ze me niet altijd soepjes en lekkers, toen ik zoo ziek was en wat was ze blij, dat we hier ook kwamen wonen." "Nou dat zeg ik ook," antwoordde moeder weer. "Kom Elsje, help me gauw, als een kind.
Hier pak aan! vervolgde hij tot den anderen man en reikte Elsje uit het raam aan, die dadelijk in moeders armen vloog. "Mijn schat, mijn engel," zei moeder. Bart klom zelf naar beneden en werd ook opgevangen. "Jongen, beste jongen," zei moeder en zoende hem. "Kalm aan," zei de man "ga zitten, achteraan. De oude vrouw moet hier in het midden."
"De wind staat recht op den dijk," antwoordde moeder. "Geef je bord nog eens Bart, of lust je niet meer?" "Wij zijn den wind wel gewoon, hé moeder." "Nou," antwoordde grootje, "wij hebben heel wat storm meegemaakt, daar is dit niets bij." En ze spraken verder over wind en storm en Bart zat stil te eten en dacht over morgen.
"Zoo stond!" riep Bart, die op de deel was, doch zich lang liet wachten; waarop de oude man nogmaals riep: "Kom ie?" "Nou joa!" riep Bart weder: "dat gesjenk altied!" Maar eindelijk kwam hij. "Heur is Bart," ving de grootvader aan: "'k het nog stik vergêten de pacht noar 't huus te brengen; 't is al lang over den tied, en doar 'k eiges niet best kapoabel bin, zoo wou 'k moar dat ie 't dee."
Grootvader Wessels keek zoo triestig en sprak bitter weinig. Bart was in den tabak um slekke te stêken en 't onnut te hakken. "Oangriepen zou ie zich," dat had hij gezegd, en nu het op scheiden aankwam nou had ie 'r ook spiet af dat Frerik de deur uitgoeng.
Oan Door had Bart 'en hêkel: "Die kan ik niet luchten of zien," zei hij dikwijls, en altijd hadden die twee gehaspel.
De ballon de Jean Bart steeg des voormiddags, ten kwart over elf uur, omhoog, ten aanschouwe van eene zeer groote menigte. Wij waren met ons zevenen in het schuitje. Weldra doorkliefden wij de wolkenlaag, die zich in den dampkring uitstrekte.
Half versuft keken ze naar het water, dat maar aldoor naar binnen liep en al hooger en hooger steeg. "Grootje, kan het zoo hoog komen, dat we dat we verdrinken?" vroeg Bart opeens en wachtte vol angst op het antwoord. "Ik weet 't niet, jongen, 't is in korten tijd zoo gestegen. Ik weet het niet. Mijn arme kinders!" Een flinke jongen.
Zijne Majesteit reikte hun beiden de hand, die zij kusten en dankbaar verlieten zij het paleis. De goudklomp had ook hun geluk gebracht. Een vriendelijk thuis. "Bart! Bart, kom je? grootmoe roept je." "Ja, ik kom hoor! kijk ereis Els, kijk, gaat ie niet fijn." "Nou," antwoordde Elsje met overtuiging. "Veel mooier dan die van Jaap laatst, niet?"
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek