United States or Falkland Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


»Domme kinders«, lachte hij, »je eet mekaar toch niet op.« »Komt hier eens heen«, riep hij tegen Klaas en Kee. En weet je wat die deden? Ze keken dien vreemden meneer eens aan en toen...... Toen schuifelden ze zachtjes aan achteruit, en verdwenen om den hoek van het eene kleine huis. Voor zoo'n meneer met een wit vest aan waren ze bang. Meneer Veenhof lachte en ging met Jo en Nel naar binnen.

Maar wiltge u eens regt vermaken, En eens zien hoe de ouden zorgen Om hen juist zo veel te geven, Als die diertjes noodig hebben, Zet u slegts in stilte neder, En ge zult dan schielijk merken, Dat zij vliegjes, mugjes, wormpjes Vangen en in 't nestje brengen. o De goede wijze Schepper Heeft zo wel aan deze vogels Ouders, als aan u, gegeven: Dezen weten altoos beter, Wat de kinders noodig hebben, Om dat zijze 't meest beminnen.

Gauw 'et geld nu, en dan weg. Blij?... Mit niks! Nou ja, ze krijg 'et toch. Ik vin' 't zoo aardig van je, Geertje streelde weer die lieve stem da'j zoo lief ben voor me kinders. Trúúsje heb-ie opgepast ... as' en moeder Even dorst zij opzien. In die mooie oogen. Hij, zoo goéd, zoo'n beste vader, en zóó vriendelijk voor haar.... 't Snoesje! zei ze. Truus, 'en engel! Nam meteen het geld van tafel.

Ik zei: "Ja mevrouw," zei ik, "dat benne we ook" en toen schoot mij 't gemoed vol en ik ging. Nu, toen ze begraven was mijnheer was haar voorgegaan kwamen de neefjes en nichtjes omdat er geen kinders waren, en hoezeerden in huis, en alles van den vloer dat het een schand was.

De kinders groeien als look, en als m'n wijf me 's-avonds met d'r rooje lippen een zoen geeft, dan zeg ik, dat is een doorslag op den zegen. Vijftig schapen hebben gelammerd. De scharige ossen heb ik aan Franck verkocht en aan 't veer geleverd; ze moeten naar Engeland. De Engelschen hebben geld als water en eten biefstuk als roggebrood.

Een staaltje van de wijze, waarop mevrouw weldeed moet ik toch geven. In de stad bij ons was een man komen te vallen, die eene vrouw met acht bloeien van kinders naliet. Koendert vertelde het in de keuken, en ook er bij dat die vrouw 'n slechte peuzel was zooals men zeide smerig en lui en heel gemeen ook.

Doode stammen, naakt en bleek, met allerlei wrak en nameloos aanspoelsel tusschen de starre takken, steken uit de zwartigheid op, waarin kinders rondwaden op den zoek naar krabben en schelpgedierte. De mannen en vrouwen van het dorp dragen een dunnen schijn van kleeding.

Half versuft keken ze naar het water, dat maar aldoor naar binnen liep en al hooger en hooger steeg. "Grootje, kan het zoo hoog komen, dat we dat we verdrinken?" vroeg Bart opeens en wachtte vol angst op het antwoord. "Ik weet 't niet, jongen, 't is in korten tijd zoo gestegen. Ik weet het niet. Mijn arme kinders!" Een flinke jongen.

Met een sabel in de eene en een lont in de andere hand, »trad hij onder de Maets, dreygende hun alle, in geval sij nu niet vromelijck vochten, in de Lucht te doen springen, luidkeels roepende: Schept moed, mijn kinders, schept moed.

Het eerste meisje van den achtervleugel leidt nu, nadat de jongelingen en meisjes van den voorsten vleugel zich naar rechts hebben gewend, een rondedans om den heuvel in, waarbij het rozenkoord dus omwisselend tusschen de dansenden heenslingert. Uit den dans vlijen zij zich in een halven kring om den heuvel vóór de kinders.