Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 20 juni 2025
Met een krachtige beweging hief hij zich echter dadelik weer op, en trok met eigen hand een assagaai uit, die hem in de lendenen getroffen en een diepe wonde veroorzaakt had, juist toen hij zijn paard had doen stilstaan, om de vuursteen van zijn geweer te scherpen. Bijna gelijktijdig zakte Louis Nel, die bij hem reed, met zijn paard ineen.
Allen hebben eenige banden om de lendenen van varenvezel; de meesten dragen geen schaambedekking; enkelen hebben de op de benedenrivier ook gebruikelijke schouder- en borstbanden van witte en bruine vruchtenpitjes.
Er waren nog meer zwarten aan boord, uit ongehoord verre plaatsen, en toen de blanke iets tegen hen zei, rukten ze de lange veder uit Maoeki's haar, knipten datzelfde haar kort af, en wikkelden een lava-lava van helder geel calico om zijn lendenen.
De assche van Klaas klopte op zijn hert, de hemel werd helder, de zonne schitterde aan het uitspansel en Uilenspiegel sprak: Mevrouw de Zon, ik zeg u duizendmaal dank, ge komt onze lendenen verwarmen; assche van Klaas, gij verwarmt ons hert en zegt ons dat diegenen gezegend zijn, die zwerven voor de verlossing van den bodem der vaderen. Ja, maar 'k heb honger, zei Lamme.
De benedenste schijnt voor de vrouwen gereserveerd. De mannen hebben niet anders aan dan een gordel van berkeschors om de lendenen geslagen met een koord van dezelfde stof; de vrouwen hebben een lap witte stof omgeslagen en allen uiten den kreet: "Amarnath-Svani-ki-Jay! Leve de koning der goden!" Met dien uitroep stormen ze naar de grot.
Deze waren de ellendigste en meest verworpen schepsels, die ik ooit zag. Aan de oostkust dragen de inboorlingen, zooals wij gezien hebben, guanaco-mantels; maar aan de westkust robbevellen. Onder deze middenstammen hebben de mannen meestal een ottervel, of een klein lapje ongeveer zoo groot als een zakdoek, dat nauwelijks voldoende is om hun rug tot aan de lendenen te bedekken.
Daaruit komende, gaat men in een afzonderlijk hokje op een steenen paal zitten, en wordt nu nog eens van boven tot onderen met zeep ingewreven en afgeschrobd. Eindelijk wordt men met bakjes warm en bijna koud water weder afgespoeld, en daarmede is de operatie afgeloopen. Nu krijgt men een schoonen drogen doek om de lendenen, en een anderen als shawl, mitgaders een witten tulband op het hoofd.
"Nader, nadert beiden. Ik bemin u zeer. O, 't is zoet zóó te sterven. Ook gij, Cosette, bemint mij. Ik wist wel, dat gij steeds vriendschap voor den ouden goeden man hadt. Hoe lief zijt gij, mij een kussen onder de lendenen te hebben gelegd! Ge zult mij een weinig betreuren, niet waar? Niet te veel; ik wil niet, dat ge werkelijk verdriet hebt. Ge moet uw geluk genieten, mijn kinderen. Ik heb vergeten u te zeggen, dat men op de gespen zonder tongen meer verdiende dan op al het overige. Het gros, de twaalf dozijn, kwam op tien francs en werd voor zestig verkocht. 't Was voorwaar een goede handel. Gij moet u dus over de zesmaal honderdduizend francs niet verwonderen, mijnheer de Pontmercy. 't Is eerlijk gewonnen geld. Ge moogt gerust rijk zijn. Ge moet rijtuig houden, nu en dan een loge in den schouwburg, fraaie kleederen hebben, mijn Cosette, en uw vrienden diners geven; ge moet zeer gelukkig zijn. Straks schreef ik aan Cosette. Zij zal mijn brief vinden. Aan haar vermaak ik de twee kandelaars, die op den schoorsteen staan. Zij zijn van zilver; maar voor mij zijn zij van goud, van diamant; zij veranderen de waskaarsen, die men er op zet, in gewijde kaarsen. Ik weet niet of hij, die ze mij gegeven heeft, hierboven over mij tevreden is. Ik heb gedaan wat ik kon. Mijn kinderen, vergeet niet, dat ik een arm mensch ben; laat mij in een afgelegen hoekje begraven, onder een steen om de plaats aan te duiden. Dat is mijn wil. Geen naam op den steen. Zoo Cosette nu en dan daarheen wil gaan, zal 't mij genoegen doen. Ook gij, mijnheer Pontmercy. Ik moet u bekennen, dat ik u niet altijd bemind heb; ik vraag er u vergiffenis voor. Thans zijt gij en zij slechts één voor mij. Ik ben u zeer dankbaar. Ik gevoel dat gij Cosette gelukkig maakt. Zoo ge wist, mijnheer Pontmercy, hoe haar schoone rozenwangen mij verheugden; wanneer ik haar bleek zag, was ik treurig. In de tafel ligt een bankbiljet van vijfhonderd francs. Ik heb er niet aangeraakt. 't Is voor de armen. Cosette, ziet ge uw jurkje, dáár, op het bed? herkent ge het? 't Is echter niet langer dan tien jaren geleden. Hoe snel verloopt de tijd. Wij zijn zeer gelukkig geweest. 't Is nu gedaan. Weent niet, mijn kinderen, ik ga niet ver, ik zal u van d
Zacht schoof Cosette een oorkussen onder zijn lendenen. Jean Valjean hernam: "Ik bezweer u, mijnheer Pontmercy, heb geen bezwaar. De zesmaal honderd duizend francs behooren deugdelijk aan Cosette. Mijn leven zou verloren zijn, zoo gij ze niet aannaamt. Wij waren er in geslaagd dat glaswerk zeer goed te vervaardigen. Wij wedijverden met hetgeen men de zoogenaamde Berlijnsche juweelen noemt.
91 Door die rauwe en gure menigte liepen naakte onthutste luiden, zonder te hopen op een opening of op een heliotropium. 94 Met slangen hadden zij de handen op den rug gebonden: dezen staken staart en kop hun door de lendenen en waren aan den voorkant samengeknoedeld.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek