United States or Lebanon ? Vote for the TOP Country of the Week !


De "verdachte" naderde werkelijk den verkleeden Javert en gaf hem een aalmoes: terzelfder tijd lichtte Javert het hoofd op, en Jean Valjean schrikte, daar hij Javert meende te herkennen, terwijl Javert niet minder getroffen was, daar hij meende Jean Valjean te zien.

De barricade heeft twee redders, Marius Pontmercy en u." "Meent ge, dat ik een belooning verdien?" "Zekerlijk." "Welnu, dan verzoek ik ze." "Welke?" "Dat ik dezen man doodschiet." Javert richtte het hoofd op, zag Jean Valjean, maakte een onmerkbare beweging, en zeide: "Juist zoo." Intusschen was Enjolras bezig zijn karabijn weder te laden; hij zag rondom zich. "Heeft niemand er iets tegen?"

Maar eens op een morgen zeide hij tot Cosette: "Zie, ge zijt geheel wit op den rug!" Den vorigen avond had Marius in zijn verrukking Cosette tegen den muur gedrukt. Vrouw Toussaint, die gewoon was vroeg ter rust te gaan, dacht, zoodra haar werk verricht was, aan niets dan om te slapen, en wist evenmin iets als Jean Valjean. Nooit zette Marius den voet in het huis.

Waarom? Om gelukkig te zijn? Ik gelukkig zijn! Heb ik het recht gelukkig te zijn? Ik ben buiten het leven, mijnheer!" Jean Valjean zweeg. Marius luisterde, zulk een schakel van gedachten en angsten kan niet afgebroken worden. Jean Valjean sprak nu nog zachter, maar 't was nu geen doffe, maar een akelige stem.

Hij sloeg de oogen op en herkende Jean Valjean. Hij ontroerde zelfs niet, sloeg trotsch de oogen neder en zeide bij zich zelven niets dan: "'t is zeer natuurlijk." Het daglicht nam spoedig toe. Maar geen venster, geen deur opende zich. 't Was de morgenstond, maar niet de ontwaking.

"Hoe heet die man?" "Wie?" "De politieagent. Kent ge zijn naam?" "Ja. Hij heeft hem ons gezegd." "Hoe heet hij?" "Javert." Marius richtte zich op. Op dit oogenblik hoorde men juist het pistoolschot. Jean Valjean kwam terug en riep: "'t Is geschied." Een doodelijke kilheid schoot door het hart van Marius. De doodsstrijd der barricade zou beginnen.

Vóór hem zag en las hij in den vooroverhangenden spiegel boven het buffet duidelijk de volgende regels: "Mijn zeer geliefde! Mijn vader wil, helaas! dat wij terstond vertrekken. Van avond zullen wij in de rue de l'Homme-Armé No. 7 zijn. Binnen acht dagen zijn wij te Londen. Cosette, 4 Juni." Jean Valjean bleef verbaasd staan.

De plotselinge raad: "Verhuis", Jean Valjean zoo ruw door een onbekende toegeworpen, had hem zoodanig verontrust, dat hij gebiedend was geworden. Hij meende, dat hij ontdekt en vervolgd werd, en Cosette had moeten zwichten.

Zij zagen elkander een oogenblik in dit schemerlicht aan, alsof zij elkander opnamen. Thénardier brak het eerst het zwijgen. "Wat zult ge doen om hieruit te komen?" Jean Valjean antwoordde niet. Thénardier hernam: "'t Is onmogelijk de deur open te breken. Ge moet hier echter uit." "'t Is waar," zei Valjean. "Nu, ieder de helft." "Wat bedoelt ge?" "Gij hebt dien man vermoord, goed.

't Was een boog, minder hoog dan het gewelf, dat trapswijze lager werd, en minder breed dan de galerij, die zich vernauwde, in dezelfde mate als het gewelf daalde. De tunnel was aan het einde trechtervormig; een gebrekkige vernauwing, in navolging der gevangenispoorten, zeer logisch in een gevangenis, onlogisch in een riool, en dat sedert verbeterd is. Jean Valjean bereikte den uitgang.