United States or Israel ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gij begrijpt 't nu." Cosette begreep niets. "Gij hebt gelijk," zeide zij. Ondertusschen reed het rijtuig voort. Toen Jean Valjean aan zijn deur hoorde kloppen, wendde hij zich om. "Binnen," riep hij zwak. De deur opende zich. Cosette en Marius verschenen. Cosette vloog de kamer binnen. Marius bleef op den drempel tegen den deurpost staan.

Iets nieuws kwam op in zijn ziel. Jean Valjean had nooit iets bemind. Sedert vijf en twintig jaren was hij alleen in de wereld. Nooit was hij vader, minnaar, echtgenoot, vriend geweest. In het bagno was hij slecht, somber, kuisch, onwetend en schuw. Het hart van den ouden tuchteling was nog geheel versch.

Iemand van hooge gestalte, in een lange jas, met de armen op de borst gekruist, en in de hand een zwaren stok, welks looden knop men zag, stond eenige schreden achter Jean Valjean, die over Marius was gebogen. 't Was, in de schaduw, iets als een verschijning. Een eenvoudig mensch zou, wegens de avondschemering, en een nadenkend mensch wegens den knuppel, ongerust zijn geweest.

Dit slijk, vast genoeg voor 't gewicht van één mensch, kon er blijkbaar geen twee dragen. Marius en Jean Valjean zouden ieder afzonderlijk kans hebben gehad er door te komen. Jean Valjean ging steeds verder, den stervende dragende, die misschien reeds een lijk was.

Geheel ontsteld ijlde hij uit de schuur. Binnen een kwartier moest Cosette tot elken prijs bij een vuur en te bed zijn. Valjean ging rechtstreeks op den man af, dien hij in den tuin zag. Hij had de rol geld in de hand genomen, welke in zijn zak was. De man boog het hoofd en zag hem niet naderen. Met een paar schreden was Jean Valjean bij hem en riep hem toe: "Honderd francs!"

Jean Valjean zou hem gaarne door zijn venster op den boulevard hebben nagezien. Maar hij zou dan het raam hebben moeten openen, en dit durfde hij niet. 't Was duidelijk dat deze man met een sleutel en alsof hij te huis was, was binnengekomen. Wie had hem dien sleutel gegeven? Wat moest dat beteekenen?

Hier moeten wij wederom de vraag herhalen, welke wij reeds vroeger hebben gedaan: was er eenig donker besef van dit alles in zijn geest? Ontwijfelbaar, zooals wij gezegd hebben, is het ongeluk de leerschool van het verstand; 't is evenwel te betwijfelen, of Valjean in staat was, al wat wij hier aangegeven hebben te ontleden.

Enjolras gaf bevel: "Er moet daar een matras gelegd worden." "Men heeft er geene," zei Combeferre. "De gekwetsten liggen er op." Tot hiertoe had Jean Valjean, op den hoek der herberg, alleen, op een straatpaal, met het geweer tusschen de knieën gezeten, aan 't geen plaats had niet het minste deelgenomen.

Trouwens, wanneer twee gelieven elkander verstaan, gaat alles steeds goed, een derde persoon, die hun liefde zou kunnen storen, wordt in de volkomenste blindheid gehouden door enkele, weinige voorzorgen, die voor alle gelieven steeds dezelfde zijn. Ook maakte Cosette Jean Valjean nimmer tegenwerpingen. Wilde hij wandelen? Goed, vadertje. Wilde hij te huis blijven? Best.

Terwijl hij dit zeide, deed hij geen schrede voorwaarts; hij sloeg op Jean Valjean dien blik, welken hij als een haak uitwierp en waarmede hij gewoonlijk de rampzaligen als met geweld tot zich trok. 't Was deze blik, die Fantine twee maanden vroeger tot in het merg van haar gebeente had voelen doordringen. Op Javert's stem had Fantine de oogen weder geopend.