Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 22 juni 2025


ADRIANA. Vergun mij, edel vorst: Antipholus, Mijn man, dien ik, op aandrang van uw hoogheid, Tot heer van mij en 't mijne maakte, werd Deez' boozen dag van razernij bevangen, Zoodat hij, met zijn even dollen dienaar, Als een bezeet'ne door de straten liep, En tot ontstelt'nis van de burgers, binnen Hun huizen drong, juweelen roofde, ringen, Ja alles, waar zijn razend oog op viel.

En Gawein zag geen burcht en wist deze wegen ook weinig en heugde zich niet kasteel of kapelle of welke woning ook in deze contreien... Hij wist alleen de richting: Westwaarts was hij gereden, Westwaarts had hij gekozen, volgens ingeving van Sint Michiel, zijn weg, en hij wist alleen, dat een breede rivier daar wezen zoû, zoo hij zich heugde deze oorden van vroegere dwalingen... En werkelijk, daar blauwde in de nacht de vloed en verder op vloeide die, blanker, in de late maan, die rees, later, deez' nacht, dan zij gerezen was de nacht van gisteren toen Gawein Ysabele onder aan de burchtmuren gevonden had... En breed en kalm stroomde, bijkans zonder kabbelingen, de maannacht weêrspiegelende stroom en de witte glansen vloeiden van de lange rietstengelen af en versmolten dan in het glinstere water... Bekoord om zoo stille schoonheid, staarde Gawein, tusschen de telkens zijn blik brekende stammen en takken en zwarte sluiers wevende bladeren, de rivier toe, tot hij eensklaps verschrikte... Want over het water gleed als een witte vrouw weg, meê met den stroom, gleed zij, haar witte gewaad plakkende om hare leden, haar gouden haar plakkende om heur witte gelaat en schouders, als of de stroom zelve haar liefdevol het hoofd hield omvat en zoo mede sleepte in zachte maar sterke vaart... En toen Gawein haar zag, seinde hij zich en seinde hij een kruis naar de verdronkene toe... En steeg toen af, nam het paard bij den teugel en liep dichter toe naar den oever... En van af den oever herkende hij wie daar, dood, verdreef op den stadigen stroom... Het was Alliene, het was de jonkvrouw; het was Amadijs, het was zijn vergeten schildknaap en Gawein begreep alles en zijn geluk, dat zon in zijn hart was geweest dien dag, verzwijmde in eenen om de smart en het medelijden, die hij gevoelde, om den schrik, dat hij niet eerder begrepen had en zoo weinig van hoofschheid gepleegd had tegenover de ongelukkige maagd, die hij gered had maar niet bemind, en hij herinnerde zich het zwaard tusschen hen beiden in, in de leêge, onverschillige nachten... Maar hij herinnerde zich niet, dat die onverschilligheid juist eerbied was... Toen welde het in Gawein vol van wroeging en weemoed en van groote smart en hij waadde, zijn ros aan den toom, door het riet en trad in het water tot aan de borst, verder dan de stroom de drijvende mede voerde... En daar wachtte hij haar op.

Deez' man is Pyramus, ja, zonder waan, Deez' schoone vrouw is Thisby, wilt 't niet laken. Die man met leem en mortel, is de muur, Die muur, zoo wreed, die de gelieven scheidde; En door een muurspleet wist hun minnevuur Te fluistren; denkt, wat vreugd hun dit bereidde!

Het afgehouwen, bloedend hoofd, den arm van 't lijf gekapt, Verbrijzeld liggen zij in 't zand, door paardenhoef vertrapt. »Halt Koning Bucarroept de Cid; »tot mij kwaamt ge over zee; Gij zocht mij in deez' fellen strijd!... aan mij is 't woord van vree.« »Als in uw zwaard die vrede huist, en in uw steigrend ros, Begeer ik uwen vrede niet!...« Hij laat de teugels los.

Maar wien hebt gij het meeste lief, Ysabele? Ysabele omhelsde Gwinebant. Gwinebant! antwoordde zij en zag hem diep in de oogen. Gwinebant sloot de zijne. Gaan wij, zeide de jonkvrouw. Ik wil u droomen, deez' nacht, mijn lief! O Ysabele! zuchtte Gwinebant. Zult gij mij droomen deez' nacht, lief? Ja, ik! zeide Gwinebant. Ik zal u droomen en al onze kussen! Zij gingen.

Hebt ge aldus mijn Gebiedster dan gevonden En medelij gevraagd, Spreek dan tot haar met zoete stem deez' woorden; "Meestres, hij die mij tot u heeft gezonden, Wenscht, zoo het u behaagt, Dat ge uit mijn mond zijn verontschuldging hoorde.

Keye, met zijn bos sleutels, hinkte weg, om bevel voor het noenmaal te geven en Merlijn riep tot Mordret en Didoneel: Didoneel en Mordret, komt gij ook in mijn burcht deez' nacht? Wij zullen komen, Merlijn!! stemden haastig de twee ridders toe, opschrikkend uit heimelijk tweegesprek. En gij, Gwinebant? vroeg Merlijn.

't Was op deez' glorierijken dag, dat Spanje's ridder won Dat kostbaar stuk als oorlogsbuit: zijn edel zwaard Tizon. Toen de Cid uit den strijd terugkeerde, zag hij de Infantes van Carrión, en begroette hen: »Nu zij zich als dapperen gedragen, zullen zij ook door de dapperen goed worden ontvangenzeide hij ernstig tegen Alvarez Fannez.

Eilaas, wanneer en hoe Zal ik van oog tot oog u mogen zien En in persoon u biên De hulp die u mijn troost zou kunnen geven Zoo luister naar deez' woorden: Liefde gaf Mij ze in, en laat van klacht en zuchten af.

HERMIA. Wat liefde was het, die u van mij dreef? LYSANDER. Lysanders min verbood hem, dat hij bleef: Deez' schoone Helena, die in de nacht Meer licht verspreidt dan gindsche sterrenpracht. Wat zoekt ge mij? begreept gij dus nog niet, Dat haat tot u de grond is, dat ik vlied? HERMIA. Dat kan niet zijn; gij spreekt uit spotternij. HELENA. Helaas! ik zie het, zij kiest hun partij!

Woord Van De Dag

muggenbeten

Anderen Op Zoek