United States or Belarus ? Vote for the TOP Country of the Week !


Men boeie en breng' hen in een donk're cel. Spreek, waarom sloot gij heden mij de deur? ADRIANA. Maar, beste man, ik sloot de deur u niet. DROMIO VAN EPHESUS. En, beste heer, ik heb geen goud ontvangen; Doch ik erken, de deur bleef voor ons dicht. ADRIANA. Gij valsche schurk, gij spreekt in beide onwaar.

DROMIO VAN EPHESUS. Nu, meesteres, hij is een dolle stier. ADRIANA. Een dolle stier, gij schelm? DROMIO VAN EPHESUS. Niet dat hij horens draagt, maar hij is dol.

ADRIANA. Deed ik als hij, hij nam 't mij kwalijk af. LUCIANA. Met recht: zijn wil voert over u den staf. ADRIANA. Een ezel is 't, die zulk een staf verdraagt! LUCIANA. Wee haar, die aan een stug verzet zich waagt!

COURTISANE. Zeer kort, nadat vandaag uw man als dol Bij mij in huis drong en mijn ring me ontnam, Dien ik daareven aan zijn vinger zag, Kwam ik hem tegen met een gouden keten. ADRIANA. Het kan zoo zijn, maar ik zag nooit die keten. LUCIANA. God sta ons bij, daar zijn zij weder los! ADRIANA. En 't zwaard ontbloot! komt, hulp gehaald om hem Op nieuw te binden!

O diep onzaal'ge dag! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. O diep onzaal'ge sloor! DROMIO VAN EPHESUS. Nu bindt eerst, heer, een hechte band ons saam! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ter helle, schurk! waarom maakt gij mij dol? DROMIO VAN EPHESUS. Wilt gij voor niets gebonden zijn? Neen, meester, Wees dol! schreeuw: "Duivel! Hel!" LUCIANA. God helpe u, armen! ach wat ijd'le taal! ADRIANA. Gaat, voert hem weg!

ANGELO. Ik meen het ook, heer; ik ontken het niet. ADRIANA. Ik zond u, heer, voor uwen borgtocht geld, Door Dromio; maar 't schijnt, hij bracht het niet. DROMIO VAN EPHESUS. Neen, niet door mij. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. De buidel met dukaten kwam tot mij; En Dromio, mijn dienaar, bracht mij dien.

Maar waar kon hij die Adriana gehoord of gezien hebben? "Nou, even willen wij wel binnen komen; maar ik en heb niet veel tijd en deze jonge borst ook niet. Wij moeten vanavond nog te Rotterdam zijn, zie-je!" "Kom, kom, één bakje troost nemen, daarvoor is er toch tijd genoeg zou ik meenen! Maar ik en wist niet dat je me zoo gauw zou komen opzoeken! Er is toch geene zwarigheid, wel?"

En plooi ùw willen naar des meesters wil. ADRIANA. U schrikt van de' echt die slavernij wis af? LUCIANA. Neen, eer maakt angst voor huwlijkszorg mij laf. ADRIANA. Zijt ge eens getrouwd, dan wilt ge ook wel regeeren. LUCIANA. 'k Wil onderwerping eerst, dan liefde leeren. ADRIANA. Maar als uw man zijn toevlucht elders nam? LUCIANA. Ik zou het dragen, tot hij wederkwam.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. En heeft haar keukenmeid mij niet bespot? DROMIO VAN EPHESUS. Voorwaar, de keukenmaagd heeft u bespot. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. En ging ik niet in dolle woede weg? DROMIO VAN EPHESUS. Ja waarlijk, heer, mijn rug kan het getuigen; Die heeft uw dolle woede wel gevoeld. 81 ADRIANA. Is dat wel goed, zijn waanzin zoo te voeden?

LUCIANA. Nu 'k huw wel eens en neem de proef er van. 42 Daar komt uw dienaar; spoedig volgt uw man. ADRIANA. Nu, is de komst uws tragen heers op handen? DROMIO VAN EPHESUS. O, spreek mij niet van zijn handen, mijn ooren weten er al genoeg van en kunnen er van meepraten. ADRIANA. Gij hebt hem dus gesproken? en wat doet hij? DROMIO VAN EPHESUS. Zijn doen? dat heeft hij mij aan 't oor verteld.