Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 mei 2025
ADRIANA. Spreek, man, 'k begrijp u niet. DROMIO VAN SYRACUSE. En ik begrijp alleen, dat hem een rakker greep. ADRIANA. Gegrepen? spreek! wie heeft hem dan verklaagd? DROMIO VAN SYRACUSE. 'k Weet niet, op welke klacht hij in hecht'nis is gebracht, Maar die het deed, was in een buffelleêren dracht. Wilt gij het losgeld sturen, de goudbeurs uit zijn kist? ADRIANA. Ga 't halen, zuster.
LUCIANA. Ach arme man, wat ziet hij bleek, ontdaan! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Wat! legt gij 't op mijn leven toe? Gij rakker, 'k Ben uw gevang'ne; duldt gij, dat zij mij Aan u ontrukken? 114 GERECHTSDIENAAR. Mannen, laat hem los; 't Is mijn gevang'ne; gij blijft van hem af. KNIJP. Bindt ook den knecht, want hij is ook bezeten. ADRIANA. Gij domme rakker, waar bemoeit ge u mee?
Bij haar dood in 1898 werd de bezitting geërfd door haar zes kinderen, van wie vier, Don Alberto, Don Carlos, Dona Adriana en Dona Loreto, nog in leven zijn. Het stadje Lota ligt op vijf mijlen afstands van Coronel, waarmee het door den Arauco-spoorweg is verbonden. Het is verdeeld in Lota Alta of de bovenstad en Lota Abajo, de benedenstad aan den voet van den heuvel.
Om Gods wil, laat een ander nu eens gaan. ADRIANA. Terug, of rondom zal het hoofd u gloeien. DROMIO VAN EPHESUS. En hij zou 't gloeien doen met rooden schijn; Zoo schonkt gij beiden mij een heil'genglorie. ADRIANA. Weg, domme prater, haal uw meester hier! DROMIO VAN EPHESUS. Zeide ik goedrond de waarheid, ben ik dáárom Te schoppen als een bal van hier naar ginds?
LUCIANA. Dan zwoer hij ook, dat hij zich vreemd'ling wist. ADRIANA. Dan zwoer hij waar, en toch, een meineed is 't. LUCIANA. Toen nam ik uw partij. ADRIANA. En wat deed hij? 11 LUCIANA. Wat ik voor u hem vroeg, vroeg hij van mij. ADRIANA. En hoe bood hij zijn valsche liefde u aan? LUCIANA. Káns had een eerlijk aanbod, zoo gedaan. Ik was zoo schoon, mijn taal zoo zacht, zoo zoet,
ADRIANA. Wee mij, het is mijn man! Getuig nu zelf, Dat een onzichtb're toovermacht hem drijft! Zoo even was hij in de abdij verborgen, Nu is hij weder hier, geen mensch weet hoe.
Vervloekt zijn hand, ik kon hem nauw verstaan. LUCIANA. Sprak hij zoo zacht, dat gij 't niet vatten kondt? DROMIO VAN EPHESUS. Neen, hij sloeg wel zoo hard, dat ik zijn slagen maar al te goed kon voelen en met dat al zoo onduidelijk, dat het mijn bevatting te boven ging. ADRIANA. Maar 'k bid u, zeg mij, komt hij nu naar huis? Hij leeft, zoo 't schijnt, om mij pleizier te doen.
ADRIANA. Neen, ik ben pleegster van mijn man; ik wil Zijn krankheid heelen, dit is mijne taak; En hierbij trede niemand in mijn plaats; Sta dus hem af, dat ik hem met mij neem'. ABDIS. Bedaar; hij zal niet gaan, eer ik mijn schat Van welgestaafde midd'len heb beproefd, Mijn kruiden, dranken, heilige gebeden, Om hem een man als vroeger te doen zijn.
Gelooft gij, dat hij 't waarlijk meende? spreek! Zeg ja of neen! Hoe sprak zijn oog? en zaagt Ge er leed of vreugd in? was hij rood of bleek? En zaagt ge, als tusschen wolken flikkerlicht, Ook strijd des harten op zijn aangezicht? LUCIANA. Hij zwoer: gij hadt op hem in 't minst geen recht. ADRIANA. Wijl hij het mij niet geeft, en dat is slecht.
Hoe 't zij, 'k wil meegaan zonder verder vragen, En blindlings in dit avontuur mij wagen. DROMIO VAN SYRACUSE. Is 't uw wil, heer, dat ik de wacht hier houd? ADRIANA. Laat ge iemand in, weet dat het u berouwt! LUCIANA. Kom, kom, Antipholus, of 't maal is koud. Voor het huis van Antipholus van Ephesus. Antipholus van Ephesus, Dromio van Ephesus, Angelo en Balthazar komen op.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek