United States or Germany ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dit weet ik slechts: geen mensch zoo dwaas, die niet Een gift aanvaardt, die men zoo hoff'lijk biedt. En ik erken, hier is nog wel te leven, Als vreemden zoo maar gouden ketens geven. Doch naar de markt, en Dromio gewacht; Want zeilt een schip, dan reis ik voor de nacht. Een open plein. Een Koopman, Angelo en een Gerechtsdienaar komen op.

DROMIO VAN EPHESUS. Zeg wat gij wilt, heer, maar ik weet, wat ik weet, Dat uw groete bestond in het slaan, dat gij deedt; Waar' mijn vel perkament en waren uwe slagen inkt, 'k Had een schrift'lijk bewijs, dat gij zoo mij ontvingt. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Gij zijt een ezel, zie ik. 15

DROMIO VAN SYRACUSE. Bij mijn ziel, heer, mijzelf niet; ik behoor aan een vrouw toe, die aanspraak op mij maakt, mij vervolgt, mij wil hebben. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Welke aanspraak maakt zij op u?

ABDIS. Door Epidamniërs werden hij en ik, En ook de tweeling Dromio gered; Doch weldra namen visschers van Corinthe Hun met geweld mijn zoon en Dromio af, Maar lieten mij aan die van Epidamnum. Wat later van hen werd, bleef me onbekend; En mij viel 't lot ten deel, dat gij hier ziet.

DROMIO VAN SYRACUSE. Meester, is dit mejuffer Satan? ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Het is de duivel.

Ach, nu mijn schoon zijn oog niet meer kan laven, Wil ik 't in tranen met mijzelf begraven. LUCIANA. Wat de ijverzucht bespott'lijk door kan draven! Een plein. Antipholus van Syracuse komt op. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Het goud, dat ik aan Dromio gaf, ligt veilig En wel in den Centaur; de trouwe borst Is uitgegaan, bezorgd, om mij te zoeken.

Twee uren pas ben ik in Ephesus, En vreemder dan de stad is mij uw taal; Want, hoe ik napluis, wat ik heb gehoord, 'k Begrijp van alles, wat gij zegt, geen woord. LUCIANA. Foei, zwager, zijt ge een ander dan voorheen? Wanneer hebt ge ooit mijn zuster zoo bejegend? Zij liet door Dromio voor het maal u roepen. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Door Dromio? DROMIO VAN SYRACUSE. Door mij?

Cipier. Het zal geschieden, vorst. ÆGEON. Ik ga, maar hoop- en hulploos is mijn nood; 't Is uitstel van een reeds begonnen dood. Een plein in Ephesus. Antipholus en Dromio van Syracuse, benevens een Koopman, komen op. KOOPMAN. Geef voor, dat gij van Epidamnum zijt, Want anders legt men op uw goed beslag.

DROMIO VAN EPHESUS. Nu, meesteres, hij is een dolle stier. ADRIANA. Een dolle stier, gij schelm? DROMIO VAN EPHESUS. Niet dat hij horens draagt, maar hij is dol.

DROMIO VAN EPHESUS. Laat, Luus! wat vlug mijn heer in. Wat heer? hij komt te laat. Vertel dat uw meester. 50 DROMIO VAN EPHESUS. Mijn god, het is te gek. Kom ik binnen, geloof me, dan pak ik je bij den nek. Des te beter, dat gij daar moet blijven, gij bloed! Is Luus uw naam? wel Luus dan, dat antwoord was wel goed.