Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 22 juni 2025
Men neme, om dit na te gaan, b. v. het verhaal van den ouden Ægeon in "De Klucht der Vergissingen", I. 1. 98 ter hand, beginnende: "O hadden zóó de goden zich erbarmd, Dan zou ik niet terecht thans wreed hen noemen," enz.
DROMIO VAN EPHESUS. Tot voor een uur was ik zijn dienaar, heer; Maar thans heeft hij mijn banden doorgeknaagd, Dus ben ik, Dromio, thans door hem gediend. ÆGEON. Gij beiden zult u mijner wis herinn'ren. DROMIO VAN EPHESUS. Neen, wij herinn'ren ons ons-zelf door u: Wij waren pas in banden zooals gij; Doch gij zijt geen patiënt van Knijp, niet waar?
ÆGEON. 't Is wel het zwaarst, wat gij mij op kunt leggen, Dat ik mijn onuitspreek'lijk leed u meld; Maar opdat elk getuig', dat drang des harten, Niet lage misdaad, schuld is van mijn dood, Wil ik verhalen, wat mijn smart mij toelaat. Ik stam uit Syracuse en was gehuwd; Mijn vrouw zou heel mijn heil en ik het hare Geweest zijn, had niet onheil ons vervolgd.
Maar al uw have, op 't allerhoogst geschat, Is zeker nog geen honderd mark in waarde; En dus veroordeelt u de wet ter dood. ÆGEON. 'k Heb dezen troost, dat, als uw wil geschiedt, De zon, die daalt, voor 't laatst mijn jammer ziet. HERTOG. Spreek, Syracuser, meld mij nog in 't kort, Waarom ge uw vaderstad verlaten hebt, En wat gij hier in Ephesus kwaamt doen.
HERTOG. Rampzaal'ge Ægeon, door het lot bestemd Om zulk een overmaat van leed te dragen! Geloof mij, waar' 't niet tegen onze wet, Niet tegen mijn gezag, mijn kroon, mijn eed, Die schoon hij 't will', geen vorst miskennen mag Mijn hart zou wis uw pleitbezorger zijn.
DROMIO VAN SYRACUSE. Ik, heer, ben Dromio, laat dezen gaan. DROMIO VAN EPHESUS. Ik, heer, ben Dromio, laat mij hier staan. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Wie zijt gij, spreek! Ægeon of zijn geest? DROMIO VAN SYRACUSE. Mijn oude meester! wie heeft u geboeid? ABDIS. Wie hem ook boeide, ik maak zijn handen los, En win een echtgenoot door zijn bevrijding.
ÆGEON. Wat ziet gij vreemd mij aan? gij kent mij wel. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ik heb u nooit gezien, heer, vóór dit uur. ÆGEON. Sinds gij mij zaagt, heeft droef'nis mij veranderd; Door zorgvolle uren heeft de maag're hand Des Tijds mij vreemde trekken ingegrift: Maar zeg mij dan, mijn stem herkent gij toch? ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ook niet. ÆGEON. En Dromio, gij?
Men mag vermoeden, dat hier een paar regels zijn weggevallen, waar Ægeon zal gezegd hebben, dat hij om het uitblijven van zijn zoon, besloot dezen zelf te gaan zoeken. Naar den Centaurus. Een staartriem voor mijn meesteres. In Sh.'s tijd reden, bij reizen, ook de vrouwen te paard. De stad is, zegt men, vol bedrog en list.
Cipier. Het zal geschieden, vorst. ÆGEON. Ik ga, maar hoop- en hulploos is mijn nood; 't Is uitstel van een reeds begonnen dood. Een plein in Ephesus. Antipholus en Dromio van Syracuse, benevens een Koopman, komen op. KOOPMAN. Geef voor, dat gij van Epidamnum zijt, Want anders legt men op uw goed beslag.
ÆGEON. Mijn jongste zoon, doch oudste zorg, begon, Toen hij een achttien jaar was, naar zijn broeder Te willen zoeken, en hield telkens aan, Dat ik zijn dienaar, wien, gelijk zijn meester, Van zijnen broeder slechts de naam nog bleef, Hem mee zou geven, dat zij samen zochten, 't Verlangen naar het lang verloren kind Deed mij 't verliezen van mijn eenling wagen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek