United States or Solomon Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Uw eed heeft Hermia; verzaakt gij haar? 't Weegt niets, die eeden, haar en mij gewijd; Leg de' eed aan haar, aan mij, elk in een schaal, Beide even licht, licht als een droomverhaal! LYSANDER. Ik was waanzinnig, toen 'k mijn woord haar gaf! HELENA. En zinneloos, zweert gij haar weder af! LYSANDER. Demetrius mint haar; u mint hij niet. O Helena, volschoone, nimf, godin!

Zij drieën spannen samen tegen mij, En ik ben 't offer van hun mart'larij. O wreede deerne, ondankbre Hermia! Verstondt ge u en verbondt ge u met deez' twee Om mij te sarren met zoo valschen spot? Zijn die geheimen, eens elkaâr vertrouwd, Die eed van zusterschap, zoo menig uur, Dat ons den snellen tijd, die scheiding bracht, Verwenschen deed, o! alles nu vergeten?

Weer door de duisternis verslonden wordt; Zoo snel verdwijnt het schoonst en schitt'rendst heil. HERMIA. Als leed dus altijd trouwe liefde trof, Zoo blijkt het, dat het noodlot dit besloot, En dan leer' de beproeving ons geduld, Wijl immer bij de liefde leed behoort, Zooals ook mijmren, droomen, wenschen, zuchten En tranen vaste mintrawanten zijn. LYSANDER. Een juist besluit.

THESEUS. Wat zegt gij, Hermia? wees wijs, schoon kind; Uw vader moet u gelden voor een god, Die uwe schoonheid schiep; voor iemand, wien Gij slechts een beeld van was zijt, dat door hem Gevormd is en dat hij bewaren kan, Maar dat hij ook de macht heeft te verbreken. Demetrius is toch een waardig man. HERMIA. Lysander is het ook.

HERMIA. Neen, mijn Lysander, doe zooals ik zeg; Neen, neen, niet hier bij mij; lig verder weg. LYSANDER. Ik zei 't in onschuld, lieve, neem dit aan; Wat liefde spreekt, moet liefde goed verstaan. Zóó boeide uw hart het mijn, dat, naar ik meen, Het mijne met het uwe telt voor één; Een eed heeft onze boezems saamgesmeed Twee boezems en één trouw, ziedaar onze eed.

HERMIA. Wat liefde was het, die u van mij dreef? LYSANDER. Lysanders min verbood hem, dat hij bleef: Deez' schoone Helena, die in de nacht Meer licht verspreidt dan gindsche sterrenpracht. Wat zoekt ge mij? begreept gij dus nog niet, Dat haat tot u de grond is, dat ik vlied? HERMIA. Dat kan niet zijn; gij spreekt uit spotternij. HELENA. Helaas! ik zie het, zij kiest hun partij!

Ben ik niet zoo in gunst als gij, niet zoo Door liefde omringd, hebt gij geluk, maar ik De ellend van onbemind te minnen, 't moest Veeleer uw meêlij wekken, niet uw smaad. HERMIA. Ik weet, begrijp niet, wat gij hiermee meent.

't Is zoo krachtloos als haar smeeken; Ik min u, Helena, zoo waar ik leef; En 'k zweer, ik waag dat leven, kwam er een, Die last'ren dorst, dat ik u niet bemin. DEMETRIUS. Ik zeg, ik min u meer, dan hij het kan. LYSANDER. Beweert ge dat, kom meê en staaf het dan. DEMETRIUS. Terstond! HERMIA. Lysander, wat beteekent dit? LYSANDER. Laat los, gij zwarte heks! DEMETRIUS. Ei zoo!

Dit is geen vriendschap, en dit past geen maagd; Heel onze kunne laakt u zooals ik, Schoon ik alleen deez' krenking ondervind. HERMIA. Ik sta verbaasd van uw verstoorde taal, Ik hoon u niet; maar gij hoont, schijnt het, mij. HELENA. Dreeft gij Lysander niet, dat hij mij hoon', Mij volg', mijn oogen roeme en mijn gelaat?

EGEUS. Heil Theseus, onzen grooten hertog heil! THESEUS. Dank, Egeus, dank! Gij wilt iets vragen? Spreek! EGEUS. Vol leedgevoel verschijn ik en verklaag Mijn kind hier, mijne dochter Hermia. Treê voor, Demetrius.