Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 18 oktober 2025
HELENA. Ja zeker, juist als gij. LYSANDER. Demetrius, voorwaar, ik houd u woord. DEMETRIUS. Uw woord! Wat fraais! Haar hand houdt u terug! Een zwakke hand! Uw woord, noch hand, zijn iets! LYSANDER. Gij wilt, dat ik haar sla, haar wond, haar dood? Al haat ik haar, ik doe haar toch geen leed. HERMIA. Kan grooter leed mij treffen, dan uw haat? Gij haat mij! En waarom? Waarom, mijn lief?
Gelukkig, dat, zijt ge ook een handjesnel, Mijn beenen langer zijn, 'k ontloop u wel. HERMIA. Ik sta verstomd; wat is hier toch in 't spel? OBERON. Hoe onbedachtzaam! gij vergist u steeds, Of voert moedwillig schelmsche streken uit. PUCK. Geloof mij, 't was vergissing, schimmenvorst. Hebt gij mij niet gezegd, dat ik den man Aan zijn Atheensche dracht herkennen zou?
HERMIA. Dat half die wensch uw schoonen wensch beloon'! PUCK. Door het woud ben ik gegaan, Geen Athener trof ik aan, Door wiens oog mij worde ontdekt, Hoe dit bloempje liefde wekt. Wie ligt daar? O, stille nacht! 't Is de Atheensche kleederdracht. Meester, ja, dit is de maat, Die de Atheensche maagd versmaadt; En ook 't meisje slaapt gezond Op den vochten, killen grond.
HELENA. O, houdt gij beiden, hoe gij mij ook hoont, Nu haar toch tegen! Twistziek was ik nooit; 'k Heb geen talent voor kijven, maar ik ben Echt meisjesachtig schuchter, bloode en laf. Ach! laat ze mij niet slaan! Ge denkt wellicht, Omdat ze een weinig kleiner is dan ik, Dat ik haar aan kan. HERMIA. Kleiner! hoor, alweer! HELENA. Wees, goede Hermia, zoo bitter niet!
LYSANDER. Nu houdt ze mij niet vast; Volg me als ge durft, en 't blijke, wie van ons Het meeste recht op Helena bezit. DEMETRIUS. U volgen? juist; ik wijk van u geen duim. HERMIA. 't Is alles uwe schuld; neen, loop niet heen! HELENA. Neen, neen, 'k vertrouw u niet, gij zijt te fel; Ik heb genoeg van uw verfoeid gekwel.
Ben ik niet Hermia? Gij niet Lysander? 'k Ben even schoon nog als ik gistren was; Gij mindet mij, ontvloodt mij de eigen nacht; Hoe is 't? Moet ik gelooven, gij ontvloodt Me in vollen ernst? LYSANDER. Ja, ja; zoo waar ik leef; En met den wensch u nimmer weer te zien. Daarom, geen hoop, geen vrees, geen twijfling meer; Geloof mij, niets is warer; 't is geen scherts, Dat ik u haat en Helena bemin.
HELENA. Laat gij me in 't duister hier? o, ga niet heen! DEMETRIUS. 't Is u geraden, blijf! ik ga alleen. HELENA. O ademloos maakt mij deze ijdle jacht! Hoe meer ik smeek, hoe meer hij mij veracht, 't Geluk is een trawant van Hermia, Haar oog trekt aan, waar ze ook haar blik op sla. Hoe kreeg haar oog dien glans? Door tranen niet, Daar ik er eindloos meer dan zij vergiet.
Driewerf gelukkig, wien 't betoomde bloed Aldus des levens pelgrimstocht vergunt; Doch 't roosje, dat zijn geur genieten doet, Leeft zoeter leven, dan dat op zijn struik Groeit, leeft en sterft in heilige eenzaamheid. HERMIA. Zoo wil ik groeien, leven, sterven, Heer, Eer dat mijn maagdeblos de heerschappij Erkenn' van hem, wiens opgedrongen juk Mijn ziel versmaadt en nooit aanvaarden zal.
En nu, laat gij mij vreedzaam gaan, dan ijl Ik met mijn dwaasheid naar Athene weer En volg u verder niet. Ach, laat mij gaan, Gij ziet, hoe dom en dwaas en bloode ik ben. HERMIA. Wel nu dan, ga; wie houdt u hier terug? HELENA. Een arm dwaas hart, dat ik hier achterlaat! HERMIA. Wat, bij Lysander? HELENA. Bij Demetrius. LYSANDER. Geen angst; mijn Helena, zij doet u niets.
Waar 't zoo met schoon, ik eigende uw gelaat, Mijn oog stal uwen blik, mijn oor verslond Uw zoet geluid en leerde 't aan mijn mond. Waar' de aarde mijn, ik koos Demetrius uit, En liet dan gaarne aan u de rest ten buit. O, leer me uw blik; o zeg, wat tooverkracht Schonk op zijn harteklop u zulk een macht? HERMIA. Ik frons het voorhoofd, toch zoekt hij mijn gunst.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek