United States or Guatemala ? Vote for the TOP Country of the Week !


Doch hoort me, en offert thands geen mindren Hemelmachten, Geen stargevonkel, doof voor menschelijke klachten; Maar 't Wezen dat omhoog op al wat is gebiedt: Hem eere onze outerdienst! De luchtgoôn achte ik niet. en waar hij dus spreekt: ijdle spoken, Vergaan zy die voortaan op uwe altaren rooken!

Toen toonden zij weder der Friezen oude moed en trouw, en hunne voorvaderlijke zucht voor vrijheid en onafhankelijkheid. Toen dachten zij vol moed en hoop: Geen bloed kan glorierijker vloeijen, Dan 't geen het Vaderland bevrijd. En hiervoor hadden ze alles over, in de heilige overtuiging: Want, waar de Vrijheid is verloren, Is 't Vaderland een ijdle naam . ONNO ZWIER VAN HAREN, de Geuzen.

De tandelooze bes, die lang aan 't flerezijn Nog onlangs lag te bedde en kromp van smart en pijn, Vergeet haar leet. Dit spel kan haaren geest bekooren, Zy grinnikt in haar vuist en meesmuilt onder 't hooren. Zoo werken ijdle klap en potsen in 't gemeen Veel meer op 't hart van 't volk, dan welgezoute reên En stichtendt onderhoudt. Rotgans. De Boerekermis.

Zie hoe deze aard krielt van uw slaven Die gij voor knieval, prijs, gebed, gezwoeg En offrand van gebroken harten loont Met vrees en zelfverachting, hooploosheid; Terwijl gij, blind in haten, mij uw vijand Deedt heerschen, triomfeeren, u tot hoon, Over mijn rampspoed en uw ijdle wraak.

Gelijk, wanneer de lente bloost, De vlinderkoningin van 't Oost, Op purpren wieken uitgesneld, Het knaapjen lokt in 't geurig veld, Hem uren lang met vluggen voet Van bloem tot bloem haar volgen doet, Dan wegsnelt en hem achterlaat Met hijgend hart en schreiende oogen: Zóo lokt, in 's levens dageraad, Op de eigen wieken uitgevlogen, De Schoonheid ook 't volwassen kind Een ijdle jacht van hoop en vreezen, Wier droevig eind een traan zal wezen, Gelijk zij met een lach begint!

En, sterk mijn arm ter wraak, vermoogt gy 't, Oorlogsgod! Mijn vrienden, spoeden wy ter redding onzer panden! Licht, dat dit oogenblik heel Hemaths daken branden! En wy, in ijdle woede, Wy laten huis en have en telgen zonder hoede? Koomt! vliegen we, of de spoed dat jammer nog voorkwam!" Zoo spreekt hy, leunt zich aan een halfontblaârden stam, En zegt: "Gy offers van uw plicht!

DEMETRIUS. Wat ijdle waan! 't is nutteloos gewoed! Ik ben niet schuldig aan Lysanders bloed; Ook stierf hij niet, zoover ik zeggen kan. HERMIA. En is hij wel? O zeg, wat weet ge er van? DEMETRIUS. En wist ik iets, wat gunst wilt gij mij biên? HERMIA. Het voorrecht van mij nimmer weer te zien. Gehaat is mij uw bijzijn, ik ontvlied: Zie nooit mij weer, hetzij hij leve of niet.

Denkt gij hier wel aan, Dat we in u zullen leven, een voor een, Als dierlijk leven, en ofschoon wij niet De ziel die in u brandt kunnen verduistren, Dat wij daarneven zullen wonen, als Een ijdle luide menigt, folterend De zelftevredenheid der wijste menschen; Wij zullen zijn ontzettende gedachte Onder uw brein, en leelijke begeerte Rond uw verbaasde hart, en bloed dat kruipt In doolhof van uw aadren als zieltoging.

HELENA. Het wildste dier heeft zachter hart dan gij; Vlied, als ge wilt, en zie een ommekeer: Apollo vlucht en Daphne jaagt hem na; De duif vervolgt den valk; de zachte hinde IJlt op den tijger los; o ijdle ren, Als lafheid jaagt en moed de hielen toont! DEMETRIUS. Ik wil niets verder hooren; laat mij gaan, Of loopt gij nog mij na, geloof dan vrij, Dat u in 't bosch nog leed van mij weervaart.

Jupiter heerschte nu; want op 't geslacht Des menschen viel eerst honger, toen gezwoeg, Toen ziekte, strijd en wonden, en de dood, Spookachtig, en voorheen nimmer aanschouwd; De ontijdige getijden dreven toen Met wisselende schichten: ijs en vuur, Hun onbeschutte bleeke benden heen Naar bergspelonken; in hun leege harten Zond hij heevge begeerten, zinlooze onrust, En ijdle schaduwen van onwerklijk goed, Die onderlingen oorlog stichtten, 't leger Verwoestend waar ze in raasden.