United States or Russia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hier light C. H. En Tesselscha En Anna, d' eerste. Die elck om 't seerste Met schrift en praet, Met wensch en daed, Haer vriendschap sloten: Vriendschap gesproten Uit grond en reên Als suycker-peen.

Hiervan getuigde o. a. het gedichtje, dat hij aan de gezusters geschreven had, in dank voor suikerpeen. Gesonde peen, Ik vatt' de reên Van uw geschenck: 't Is met een wenck Smaecklijk bewezen; De wortel soet, De vrucht moet goet En heilsaem wezen.

Brachti mi goet litteken van haer Te bat soudix gheloven dan. Lanseloet, hoghe gheboren man, Ic sal u segghen principael Een litteken proper ende noyael Dat mi gaf die vrouwe reen. Si seide mi, dat ghi onder u tween Stont in enen sconen groenen bogaert, Ende dat daer quam van hogher aert Een edel valcke van groter weerde Ende beete neder op ene geerde, Die scone met haren bloemen stoet.

14 ditto, des morgens vrouch waren sij altsamen after in ons vaerwater; 't was stilletgens; den Spaenschen admirael liet hem van de galley bouchsaerden om in onse vloot te comen, dewyl d'ander scheepen haer best deden met seylen, die te mets van achteren aen quamen; derhalven siende wij nu dattet met seylen hun niet verder ontleggen conden, maer dat sy ons seeckerlyck opt lyff geresolveert waren te comen, soo worden by den commandeur ende raet mannelijck geresolveert dat wy onse schoverseijls in den bant souden nemen, de blinde reen onder de bouchspriets haelen ende soo haer met couragie in te wachten; oock wert geresolveert, alsoo het jacht Victoria voor wint qualijck beseylt is ende de macht vande galley, soo die op hem aff quam, niet soude connen wederstaen, dat sy dan in wtterste noot synde ende niet connende ontcomen, 't jacht in den brant souden steken oft in den gront hacken, ende dat alsdan met hun volck in een vande schepen souden vluchten ende hun soo salveeren; tot dien eijnde worde hem den tingal vant wapen van Hollandt bij gevoucht om 't volck in een reys te mogen voeren. De sonne alsnu ontrent S. S. Oost synde, quam den Spaensen admirael op de wint veringh van Noort Hollandt, die wy meenden after do N. Hollandt om soude loopen om ons schip, 't Wapen, te abordeeren (schietende ondertusschen 3

De tandelooze bes, die lang aan 't flerezijn Nog onlangs lag te bedde en kromp van smart en pijn, Vergeet haar leet. Dit spel kan haaren geest bekooren, Zy grinnikt in haar vuist en meesmuilt onder 't hooren. Zoo werken ijdle klap en potsen in 't gemeen Veel meer op 't hart van 't volk, dan welgezoute reên En stichtendt onderhoudt. Rotgans. De Boerekermis.

Zie WORP VAN THABOR, IV 38, 97; Charterb. 399, 593. Zóó is de Fries. Wanneer gevaren Der Vrijheid zweven, om zijn kust, Dan weet zijn moed van geen bedaren, Noch zijne Leeuw van logge rust. Wee hem! die dezen Leeuw verschrikken Of wil betemmen of verblikken, Hij schuimbekt, raast en kent geen reên! O. Z. VAN HAREN, de Geuzen, 15e zang. Oorzaken van het verlies der onafhankelijkheid.

Klaagt, al wie mint, nu ge Amor zelf hoort klagen, Vernemend zijner diepe droefnis reên: Veel vrouwen zag hij jammerend bijeen, Wier bitter leed erbarmen scheen te vragen, Omdat de lage Dood wreed heeft verslagen Een edel hart, vol zoete lieflijkheên, Verwoestend wat het meest, na de eer, in een Minlijke maagd der wereld moet behagen.

Droom en kluchten gaven stof Aen de lichtgelovende ouden, Die gedroomde steden bouden, Dat versieren ging te grof. Grieken, dartel in zijn vonden, Zoekt uit duisternisse licht, Diende zich van ydel dicht, Aan geen schijn van reên gebonden, Toen het geestigh logens goot, En zijn verf niet eens verschoot.

"En heeft zij den lafbek onze geheimen overgebriefd?" vroeg Reede met drift. "Geert is oud en wijs genoeg, om voor haar zelve te antwoorden," zeide Bouke, zich buigende. "Dat is een Menist antwoord, Bouke! zeg mij spoedig wat gij van de zaak af weet." "Met UEds. verlof, dat kan ik niet. Elk weet waar hem de hoos schuurt, en op alle reên eigent geen antwoord.

Nadat hij had uitgesproken, ging hij weg zooals hij gekomen was en verdween, terwijl hij in de harten van allen de overtuiging achterliet, dat Odin, de koning van de goden, in hun midden was geweest. Zoo zoet klonken zijn woorden, zoo wijs ook al zijn reên, Dat ieder zat te zwijgen, bewegen durfde geen, Zoo doet in schoone droomen, die niet ontwaken wou.