Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 18 oktober 2025


EGEUS. Mijn vorst, dat is mijn dochter, die daar slaapt; Daar is Lysander, hier Demetrius, Hier Helena, des grijzen Nedars kind; Ik sta verbaasd, dat zij hier samen zijn. THESEUS. Zij kwamen zonder twijfel vroeg de Mei Hier vieren, en, verwittigd van ons plan, Vertoefden zij, ter wille van ons feest. Maar Egeus, spreek, is 't heden niet de dag, Dat Hermia haar keus verkonden moet?

Dus, hebt gij mij lief, Sluip morgen nacht dan uit uws vaders huis; En in het woud, een uurtje van de stad, Waar ik u 's ochtends eens met Helena Ter viering van het Meifeest heb ontmoet, Daar zal ik op u wachten. HERMIA. Mijn Lysander!

Neen, ik beween Elk uur, met haar verspild; ik min alleen U, Helena, en Hermia verdwijnt. Wie kiest een kraai, als hem een duif verschijnt? De rede sture steeds den wil des mans; De rede zegt mij: u behoort de krans.

En 'k loop door vuur, als dit u vreugde geeft. O Helena, doorluchtig wonderwezen! 'k Zou door uw borst in 't hart u kunnen lezen! Waar is Demetrius? o, dubbel waard Om zijn verraad te sneven door mijn zwaard! HELENA. O spreek zoo niet, Lysander! spreek zoo niet; Schoon hij aan Hermia zijn liefde bied', 't Is niets, want zìj mint ù. Wees dus tevreên. LYSANDER. Tevreên met Hermia?

HELENA. Leerde uw gefrons mijn glimlach zulk een kunst! HERMIA. Door bitse woorden blaas ik 't vuur nog aan. HELENA. Deed mijn gevlei bij hem die vlam ontstaan! HERMIA. Hoe meer ik haat, te vuur'ger mint hij mij. HELENA. Hoe meer ik min, te feller haat hij mij! HERMIA. 'k Heb aan zijn dwaasheid, Helena, geen schuld. HELENA. Neen, maar uw schoonheid wel; had ik die schuld!

Dus hoor nu, Hermia; Ik heb een moei, die weduwe is: zij woont Op zeven mijlen afstands van Athene; Zij is van groot vermogen, kinderloos, En zij beschouwt mij als haar' een'gen zoon. Daar huw ik u, mijn lieve Hermia, En daarheen kan de felle Atheensche wet Ons niet vervolgen.

Maar kom, Demetrius, En Egeus ook; ik wil u onder ons Eens zeggen, wat ik denk van deze zaak. Gij, schoone Hermia, houd u bereid Uw hoofd te buigen voor uws vaders wil; Want anders eischt Athene's wet, door ons In 't minst niet te verzwakken, uwen dood, Of doemt u tot den ongehuwden staat. Hippolyta, hoe is 't, mijn lieve bruid?

DEMETRIUS. Mijn vorst, de schoone Helena verried Aan mij hun vlucht, hun plan tot vlucht naar hier; Uit woede sloop ik hen toen na in 't woud, Uit liefde mij de schoone Helena. Mijn liefde en trouw, de kracht van heel mijn ziel, Het eenig beeld, dat thans mijn oogen streelt, Is Helena alleen. Ik minde haar, Mijn vorst, aleer ik Hermia ooit zag.

DEMETRIUS. Ik min u niet, vervolg mij dus niet meer, Maar wijs Lysander mij en Hermia. Ik vel den een, en de andere velt mij neer. Gij hebt gezegd, zij vluchtten naar dit woud, En nu zwerf ik verwoed hier om in 't woud, Omdat ik Hermia vergeefs er zoek. Van hier, ga heen, en volg mij verder niet.

DEMETRIUS. Wat kwetst ge een minnaar met zoo bittren smaad? Kwel zoo den vijand, die u 't bitterst haat. HERMIA. Ik hoon nog slechts, wijl ik 't bewijs nog zoek, Maar vrees, er waar wel reden voor mijn vloek. Hebt gij Lysander in den slaap gedood? Zoo baad in bloed, nu ge eenmaal bloed vergoot, En dood ook mij. De zon was aan den dag wis nooit zoo trouw, Als hij aan mij.

Woord Van De Dag

cnapelinck

Anderen Op Zoek