Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 november 2025
Zij snikte. Vaprijsken haalde den koffer van onder de voorbank, steeg op de trede en strekte in de duisternis onder de kap zijn hand uit. "Kom, boas, geef mij ou hand," hoorde Rozeke hem zeggen. En toen kwam een donkere, gebogen gestalte te voorschijn en zij hoorde eene bijna klankloos-heesche stem, die met zuchtende inspanning zei: "Hou mij goe vaste, mijn heufd droait."
Doch zijn gezicht werd ernstiger toen hij Alfons zag en vooral toen hij zijn pols gevoeld en in zijn zij en op zijn rug geluisterd had. "'t Es hier te koud op die voute," zei hij. "Ge zoedt hem moeten in 'n koamer brijngen woar dat-e vier keun moaken." "In de beste koamer keune we vier moaken. Es 't irg, menier den dokteur?" angstvraagde Rozeke.
Om den hoek van een allee verschenen plotseling de oude baron en de barones, met het nonnetje en een bleek, blondharig, geheel in 't zwart gekleed knaapje. Rozeke stond op om te vertrekken; maar de oude baron en zijn vrouw gingen door naar 't kasteel en 't nonnetje met het kind kwamen naar de bank toe. "Nee, Rozeke, nog niet weggaan, ge moet eerst mijn zoon eens zien," zei de jonge barones.
Soeur Vincent-Perpétue...! Rozeke kende haar niet meer. Ook met haar had ze geen voeling meer; ook zij, haar eenige dochter, de dochter van Alfons, was een vreemde voor haar geworden. Soms kwam zij op de boerderij en sprak dan over dingen die Rozeke niet goed begreep of die haar kwelden of verveelden: over de ziel, over de eeuwigheid, over het eenig ware katholiek geloof.
Maar de bezoekers hoorden 't niet; zij trokken zich langzaam voor de penibel wordende emotie van den Krommen terug, met vriendelijke glimlachjes en knikjes, als goede vorsten, die hun trouwe onderdanen met een weldadig bezoek hebben vereerd. Mejonkvrouw Anna klopte Rozeke in 't voorbijgaan vriendelijk op den schouder en glimlachte ook welwillend en als 't ware goedkeurend naar Alfons.
Zij was geen enkele maal meer bij boer Kneuvels komen werken, en in haar schrik had zij ook aan Alfons zijn woeste aanranding in 't koren, op dien avond, met de weghollende paarden, verteld. "Rozeke, zweir mij da ge de woarheid zegt; zweir mij dat er nie anders gebeurd 'n es en dat de sloeber liegt!" had hij haar plechtig-dringend gevraagd.
Zij riep het Geluw Meuleken en samen brachten zij hem op de voutekamer, trokken zijn natte kleeren uit en stopten hem warm onder de dekens. "Ach Hier, ach Hiere, 'k ben ziek, 'k ben zeu ziek!" klaagde hij met dichte oogen. "'t Zal wel beteren," zuchtte Rozeke. "Houdt ou stil en sloap moar; we zillen ou woarm dekken, da ge goe zwiet."
Rozeke, door hun uitroepingen van bewondering gelokt, kwam even op den drempel kijken. Zij zag de schoone sterke merrie als 't ware hunkerend-hinnikend door Smul in toom gehouden, met gespitste ooren en wild-blikkerende oogen, naar de dolle sprongen kijken van het veulentje, dat door Vaprijsken bij den breidel heen en weer tusschen de boomen werd geloodst.
't Was Rozeke opeens zoo vreemd te moede; het leek haar eensklaps of een vreemdeling daar zat, een bleeke, magere, ziekelijke, vriendelijk haar toelachende vreemdeling; en zoo reed de trein met hem weg: hij vriendelijk glimlachend en zij als in versuffing starend en toen hij reeds een heel eind verre was, stond ze nog maar aldoor vreemd te staren, de oogen bedwelmd door het eigenaardig zinsbedrog harer verbeelding, alsof zij nu leefde buiten de werkelijkheid der mogelijke gebeurtenissen en roerloos daar te wachten stond tot het normale leven weer in haar zou opkomen.
Op een ochtend bleef Alfons langer dan gewoonlijk te bed liggen. Hij was nooit vroeg de laatste weken; vooral gedurende de eerste uren van den dag voelde hij zich zoo moe en afgemat en hoestte, tijden lang. Maar 't werd acht uur, half negen; en Rozeke had in de keuken 't lampje uitgeblazen en zag, onder het aankleeden van Hilairken en 't verzorgen van Marietje, de late ochtend triestig grauwen op den boomgaard, waar het Geluw Meuleken met twee volle emmers uit den stal kwam, en nog steeds was hij niet op en hoorde zij hem niet bewegen. Zijn koffie stond reeds klaar en hij zou koud en bitter worden; en de dun-gesneden, tarwe-boterhammetjes zouden liggen uit te drogen op het bord. Zij liet haar kinderen even in de steek en ging eens op het steenen trapje van de voute-kamer luisteren: "Alfons!" riep ze, "'t es al over half negen en ouë k
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek