United States or Ghana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij had velen bemind van de edelvrouwen en van de jonkvrouwen in de kasteelen, die de dolende ridders aan het einde van den dage tegen komen om gastvrijheid voor de nacht te vragen; hij had rondom zijne eerste Ysabele, zijn zoete wijf, velen bemind met de minne, die Vrouwe Venus geeft voor een oogenblik zoo als de roze bloeit, een dag of één nacht of enkele uren en hij had zijne eerste Ysabele zelve jaren bemind, maar zijne tweede beminde hij tot den dood... Een ridder-van-aventure moge vierwerf twintig man aan twaalver poorten elk telken male verslaan, als het Vrouwe Venus' wille is, kan hij beminnen tot den dood... Sterven van minne kan alles wat mint: de dag sterft om de zon, die van hem scheidt; de roos om den nachtegaal, dien zij meende, dat tot haar zong; de maagd om den man en ook de man kan sterven om de maagd.

LUCETTA. Hij mint niet, die er altijd door van praat. JULIA. O, las ik eens zijn hart! LUCETTA. Lees, jonkvrouw, dit papier. JULIA. "Aan Julia". Spreek, van wien? LUCETTA. Dat vindt gij in den brief. JULIA. Nu zeg, wie gaf het u? LUCETTA. 't Was Valentijns trawant, en Proteus, denk ik, zond het.

Hets recht, want hi eest wel weert: Hi es een ridder wide vermeert, Ende een vaelyant ridder van hogen moede, Wael gheboren ende rijc van goede, Ende gheradich ende vroet, Ooc es hi te wapene goet, Ende van groten doene bekint, Want hem mijn herte met trouwen mint Boven alle creaturen.

En op 't zelfde oogenblik denkt ze aan Eleonore Duse, de teeder-hartstochtelijke, die in haar spel zoo pijnigend weergeeft, de noodlottige liefde van wie eens mint en dan niet meer.... Zij...., óók eene uit dit heerlijke, lachende zonneland...., maar toch zoo droevig; tragisch als Pierrot.

Si es op ene ander vaert, Si mint seker enen jonghen man. De kersten coninc: Bi den vader die mi ghewan! Robbrecht neve, wistic dat, Haer en soude ghehulpen bede no scat, Ic en soudse doeden, dat felle wijf! Robbrecht: Oem, daer settic vore mijn lijf, Dat ic u segghe, en eest niet waer. Ic hebt gheweten over menech jaer, Dat si u niet en es van herten vrient.

Gansch en al had' weêrgebracht Uit den Acheronschen nacht! Kunt gij zulke weelden geven, Zeegnende Blijhartigheid! 'k Ben bereid Met u te leven. O, sprak in 't eind dit hart niet meer, Nu toch geen hart zich 't mijne wijdt! Maar toch, al mint mij niemand meer, Ik min altijd. Mijn dagen zijn in 't najaarsgrauw, Der liefde bloem en vrucht verdween; De worm, de kanker en de rouw Zijn mijne alleen!

Hij ziet de jonkvrouw, de met schoon bedeelde.... En die geen zege wil, zij overwint. Hij mint het Schoone .... en liefde is ingebeelde, Als hij deliefdevan de vrouw bemint. Mathilde! ik vond de liefde in elke vrouw, Ik heb van ’t schoone in allen haast gevonden, En velen liefgehad te goeder trouw.

OBERON. Hoe kunt gij zonder blos, Titania, Mij heeklen met Hippolyta, bewust, Dat ik wel weet, hoezeer gij Theseus mint? Waart gij zijn gids niet, toen hij in de nacht Van de eerst geschaakte Periguna vlood? Om wien verbrak hij de' eed van trouw aan Aegle, Aan Ariadne en Antiopa?

Bedreigt ons de waereld, we ontvluchten haar erf; Gij zijt er: ik leef; gij verdwijnt: en ik sterf. Kom, ga dan meê, Liefste, over zee! Meê, waar het golfjen ons wiegelen zal! Wissle de wind, Hij die bemint, Kent geen saizoenen, en mint overal. Woont niet op zee Vrijheid en vreê? Dreigen niet onrust en boeien aan land? Slaaf zijn we dáar: Maar op de baar Lacht onze liefde met teugel en band.

Jij, Lavinius Gabinius? hoorden zij, buiten, verwonderd Martialis antwoorden. Op dit uur, in de tuinen van den Palatinus?? O, jij schalk, die zeker een Palatijnsche bemint! O, jij, histrio, dien een patricische mint.... Wacht maar! Ik zal een epigram op je dichten!.... Ik? Ik ga naar den Keizer.