United States or French Southern Territories ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij leek haar nu veel grooter dan de eerste maal toen zij hem zag, zóó groot, dat de lage, zwartgerookte balkenzoldering der keuken hem op hoofd en schouders scheen te drukken. "Koeden dag. 't Is hier da 'k moet zijn, niewaar?" vroeg hij beleefd, in moeilijk, gebroken Vlaamsch. "Joa 't meniere, hier, hier in de koamer," hijgde zij, hem naar de binnendeur loodsend.

Het Geluw Meuleken kwam juist uit 't achterhuis. Hij aarzelde even, keek wantrouwend op. "'T 'n es niets, meniere, 't es 't meisken," zei Rozeke geruststellend. "Ah oui," deed hij. En dadelijk ging hij in zijn zak en gaf het Geluw Meuleken een twintigfrankstuk. "Siedaar voor u," zei hij. Het Geluw Meuleken, die hem wel dadelijk herkend had, schrikte haast van de onverwachte, milde gift.

Zij werd rood tot in haar gele haren en de gele sproetjes van haar wangen smolten weg onder dien vurigen gloed. "O moar meniere toch!" stotterde zij, het blinkend goudstuk in haar hand. "Ja ja, 't is koed, 't is koed; de vrouw zal u wel zeg," glimlachte hij. En hij verdween met Rozeke in de binnenkamer, op den drempel machinaal zijn hoed afnemend.

Star keek ik hem aan. Een wereld van herinneringen golfde door mijn gemoed. En ou voader? Leeft hij nog? vroeg ik eindelijk. Een weeke glimlach zweefde over 's jongetjes gelaat. O, nien hij, meniere, hij es al zeu laaë deud! Ach! wat trof mij dat pijnlijk! En wat was het vreemd, dat het mij zoo pijnlijk trof! In al die lange jaren had ik zelfs niet eens meer aan Peetse gedacht.

Het strijkt de spitse oortjes in zijn hals, en wringt en kronkelt zich, en strekt het stompje naar mij uit, terwijl het mij snugger aankijkt, met zijn heldere, wakkere, bruine oogjes. Daar komt de vrouw. 'n Pijntsje bier, bezinne. Het glas wordt mij gebracht. Scheun weer, e-woar, meniere? Joa 't doanig scheun weere. Ik proef even van 't bier, dat akelijk zuur smaakt, en weet niets meer te zeggen.

Zilt-e nog ne kier weere komen, meniere? vroeg hij, gretig mij nastarend. Zeker, Bruuntje, zeker. Maar ik voelde wel, dat ik er niet meer komen zou. Wat ben ik in mijn verhaal ver afgedwaald, of, beter gezegd, wat ben ik hard den tijd vooruitgeloopen! Want er ligt nog zooveel in mijn schaatsenrijdersleven tusschen dat ver verleden en de gebeurtenissen van den tegenwoordigen tijd.

Starend-ondervragend, vaag-wantrouwig, den grooten, houten lepel, waar mee zij in den ketel roerde, even onbeweeglijk in de hand, kijkt Zieneken mij aan. Blijkbaar herkent ze mij niet. Dag Zieneken," herhaal ik, glimlachend. "Mag ik ne kier binne komen om mijn puipken t' onsteken?" Och Hiere Godheid, meniere!" roept ze plotseling, haar beide handen in elkaar slaande.

Ik was hem totaal vergeten, ik had hem trouwens nooit anders dan even op het ijs gekend en nu boezemde mij zijn levenslot eensklaps een zoo diepe belangstelling in. Wa was ou voader? vroeg ik zacht. Wa blieft er ou, meniere? zei het knaapje, die mijn vraag niet scheen te vatten. Wa dat hij was? Wa dat hij dee veur zijn bestoan? lichtte ik toe. Boereknecht, meniere.

Moar zet ou, meniere, zet ou, 'k ben blije da 'k ou nog ne kier zie; 'k al zeu dikkels op ou gepeisd, moar 'k miende da g' ons allemoal al lank vergeten hadt. Wilt ge 'n gloazeken bier of 'n dreupelke pakken...?"

Het kwam mij voor alsof ik nog de eenig overgeblevene, de eenig levende was in een oord van afgebeulden en van dooden. Maar ik dacht ook weer aan de anderen uit dien tijd en wilde weten wat er ook van hen geworden was. Guus Boevers? vroeg ik. Deud, meniere; verongelukt mee zijn peirden. Dolfke Vervoat? Euk deud: deudgedronken! Mielke Vervoat? Noar Amerika. Fontje Vervoat? Euk noar Amerika.