Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij pookte het vuur op en de vlammen laaiden. Hij gooide 't popje er midden tusschen. "Zoo!" riep hij uit. Hij hoorde, hoe de vrouw in haar bed steunde. Toen begon ze van pijn te schreeuwen. De man bleef natuurlijk heel rustig. Hij zei: "Ik verbrand het popje maar." Hij keek naar de vlammen, die 't popje omdansten en grepen in hun begeerenden, verterenden gloed.

Hij dronk uit een spoelkom, een kopje had ik niet voor 'm, steunde behagelijk en zette de kom hard neer. "Nu wou ik wel een stukje brood hebben", zei i; "neem me niet kwalijk, ik geloof dat ik den weg al weet." Hij had m'n kast al in de gaten gehad "Kerel", zei i, "weet je dat je worst in huis hebt?" Of ik 't wist. Hij kwam er al mee aanzetten. "Boterhammenworst, een ordinair volksvoedsel."

Ik heb geene handen meer om naar U uit te reiken, ik heb geen knieën meer om te plooien vóor U, ik heb geen hart meer om op Uw outer te offeren, ik ben een vervallen huis dat de kolommen mist waarop Gij gewild hebt dat het steunde! Aanhoor mij en verhoor mij, Heer! en bevrijd mijne ziel uit deze gevangenis!" Hij was koortsig. Hoekig waren de gebaren van zijne armen.

Haar eene been, waarop zij steunde, wankelde. Weêr langzaam ging zij te-rug naar de bank, om op Jozef te wachten. Het roode reisboek was op den grond gevallen. De families, links, waren druk aan 't kakelen geraakt. Een oude vrijster schonk, met ernstig voorhoofd, koffie, en men knabbelde op beschuiten, onder het getemperde licht van het spandoek. Juist kwam Jozef voor den dag in een grijs dun pak.

»Het meesterke noemde zich een verworpeling," steunde hij, »maar de ware verworpeling en verschoppeling ben ik: weggejaagd van mijn vaders drempel als een verrader, gebrandmerkt als een brandstichter een verworpeling en een vervloekte!" Hij keerde zich af van het vuur, stutte het hoofd tusschen de handen, en heete tranen biggelden over zijn wangen.

Wel steunde dit verbond nog altijd op de pacificatie van Gent en rukten de drie gewesten zich in schijn nog niet van het verbond der gezamenlijke Nederlanden los, doch inderdaad werden daardoor de Waalsche provinciën van de overige Nederlanden afgescheurd en werd haar overgang tot de Spaansche partij daardoor voorbereid.

Maar hij werd zoo boos, omdat de vos hem voor den gek hield, dat hij er niet aan dacht om bang te worden. Hij pakte den staart nog steviger vast, steunde tegen den wortel van een beukeboom, en rukte met alle macht. Smirre werd er zoo door verrast, dat hij zich een paar stappen achteruit liet trekken, en de wilde gans kwam vrij. Ze fladderde met moeite omhoog.

Conrector Paulmann en griffier Heerbrand stootten een schaterlach uit, die dreunde door het vertrek, en daartusschendoor kermde en steunde Veronica als verscheurd door onuitsprekelijke ellende, maar de student Anselmus voelde zich doorschokt van den waanzin der innerlijke ontzetting en zonder bewustzijn stormde hij de deur uit en de straten door.

Het was bijna een schaamte dat hij den ander zoo lièt, wreed-gedienstig gebukt, eersten jood dien hij sprak. Maar 't bedenken was zòtheid, prikkel van overgevoelen nu hij weer stond in de huiving der ouwe vormen, in 't bruine, doffe getint der jodenkwartieren. En hij dacht er niet verder over, want zijn innigste aandacht dreef naar de Casino-ramen, twee, drie, vier vensters, met groepjes bezige joden. Achter dichtst-bijzijnd was stilte van kijken, hokking van lijven, buiging van koppen, oogen in lijning naar stukje papier dat op tafel lag, randen verwipt. Er waren er zes. Voorste, Pool van uitzien, hoofd groot en bleek met rood-haren baardslieren, hield loep in de langvingrige hand, die dicht bij het stukje papier rustte. Zijn oogen kleinden in kippige kijking, wat de roode wenkbrauwen stoppelde saâm. Op het ros-kroezig haar, schuin gezakt, ovaalde een zwarte fantasiehoed, vreemd bij het bleekroode hoofd, ongewoon hoed te dragen. Bruin-zijden das, hoog-in-wrong om den hals, rimpelde aan langs het dunnende kroes van den nek. Het gelaat was melk-flets en vleezig, toch met hardere puiling van jukken. Gansch onbeweeglijk, loep in de hand, ernstig-aandachtig, zat Poolsche jood, borst aangeleund tegen kant van de tafel. Op zijn schouder leunde ouwelijk joodje, diep in schaduw van kleppet, mager gezicht zwaar bestoppeld, stoppels over wangen, bovenlip, kin, stoppels grijs en gedord tot in plooien van das, die wat los hing. Mond was open in aandacht, oogen knipperden zacht. Stukje papier lei midden op tafel. Recht over het raam, héél te zien, zat een ander met koper-schimmenden baard, baard in ringvorm geknipt met slordige pieken, gekreukt door pletting van hand, die steunde het hoofd. Eleazar meende hem te herkennen, meende meèr te hebben gezien dat breed-weeke masker, mom van papperig vleesch, zoet-gedweeën trek om den mond, oogen zachtlijk-lichtschuw. Wáar had hij hem gezien? Hij kende hem, kende den grooten krachtloozen neus met de zinlijke vleugels, vooral den dunlippigen-mond omsabbeld door sigaren-gekauw in ringveld van haartjes. Het was een gezicht van gladdige goedheid, week van bloedeloos vleesch, gezicht-van-nièt-werken op lichaam doorvoed, gezicht zònder sneden van denken of zorgen of ziekte, vervet in huisleven, gezicht zonder hartstocht, gehavend alléen door sterke geslachtsdrift als bij

De gemeentearts Bentzen vond altijd een paar vrome zinnetjes bij zulke gelegenheden, ofschoon zijn mond in 't dagelijksche leven vol was van vloeken en minder fijne verhalen. Maar toen hij weg was, de huisdeur gesloten, het ergste verborgen en zijn positie gered, toen was 't uit met Carsten Lövdahls zelfbeheersching; hij sloot zich op bij de doode, wierp zich neer naast het bed en steunde.