Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 26 juni 2025


Dan eten we nog een heelen tijd kliekjes van taarten en getruffeerde fazanten, en rijden heel deftig en ernstig...." Eva fluistert nu met haar onweerstaanbaar lieve stem: "ja heel ernstig, beste mannetje, naar den boer waar we ons lieve kleine popje zullen koopen, en.... Kom goeje Evertje Zwaarmuts, lach nu maar eens, en beken maar gauw dat ik wel heel ernstig ben, wanneer ik met al mijn illusies voor morgen, toch met zooveel plezier van de toekomst kan spreken, en je verzekeren, dat me waarlijk op den duur niets zoo gelukkig maakt als het bezit van mijn braven brompot, en de gedachte dat ik, al mettertijd, de moeder zal wezen van zoo'n engelachtig ventje, van ons heel klein snoeperig stamhoudertje, August."

Jan Edeling wordt in tegenstelling met Abraham Blankaart door zijne mede-romanmenschen en dus ook door de schrijfsters precies voor den man versleten, dien ook wij, de lezers, in hem zien: een brompot, een koppige kerel, maar, alles in hem welbeschouwd, 'n goed mensch tevens en wel zulk een, die te duidelijk eigen gebreken ziet, om zich, gelijk Blankaart, op zijn deugden te laten voorstaan.

BERTHOLF: Waarom vinden zooveel menschen 't prettig zich twee of drie dagen te Lyon op te houden? Als ik eenmaal op reis ben rust ik niet voor 'k ben waar ik wezen moet. WILLEM: Neen, omgekeerd! Ik verwonder er mij juist over dat iemand zich uit Lyon laat weghalen. BERTHOLF: Hoezoo? WILLEM: Omdat 't daar een plaats is, als die van waar de gezellen van Ulysses niet konden worden losgerukt; omdat daar de Sirenen haar verblijf hebben opgeslagen. Niemand wordt in zijn eigen huis beter verzorgd dan dáár in een hotel. BERTHOLF: Hoe komt dat? WILLEM: Wel, aan tafel staat steeds een vrouwspersoon om de gasten door haar grappen en geestigheden op te vroolijken. Verder vindt men daar vele vrouwen van buitengewone schoonheid. Eerst kwam de vrouw des huizes ons begroeten, terwijl ze ons een opgewekt en vroolijk verblijf toewenschte en de hoop uitsprak dat wij 't geen ons werd voorgezet ons goed zouden laten smaken. Daarna kwam haar dochter binnen, een elegant persoontje, rad van tong, levenslustig en gezellig in haar optreden, zoodat ze zelfs een brompot als Cato zou kunnen opvroolijken. En ze praatten met haar gasten niet als met vreemden, maar als met oude vrienden en kennissen. BERTHOLF: Daaraan zie je weer de beschaving van 't Fransche volk. WILLEM: Maar daar ze toch niet voortdurend bij ons konden blijven omdat haar huiselijke bezigheden haar riepen en ook de andere gasten door haar begroet moesten worden, stond er aanhoudend een meisje bij ons, klaar voor allerlei grapjes. Zij was, in haar eentje best in staat om alle geestigheden terug te kaatsen: ze speelde haar rol goed en zette 't gesprek voort totdat de dochter des huizes terug zou komen. Want de moeder was al een beetje op jaren. BERTHOLF: Maar hoe was nu eigenlijk wel 't eten? Want praatjes vullen de maag niet. WILLEM: Allervoortreffelijkst, zoodat ik er verbaasd over sta, dat zij voor zóó weinig geld gasten kunnen opnemen. En na den maaltijd onderhouden zij de menschen weer zóó met aardige vertellingen, dat geen verveling hen bekruipt. Ik verbeeldde me thuis te wezen en niet in den vreemde. BERTHOLF: En hoe was 't in de slaapkamers? WILLEM: Daar waren overal steeds eenige kamermeisjes, lachebekjes, dartel, speelsch: uit zichzelf vroegen ze of we ook vuile kleeren hadden, en die wieschen ze dan en brachten ze ons gewasschen terug. Om kort te gaan: we zagen daar niets dan meisjes en vrouwen. Behalve in den stal ofschoon de meisjes daar ook dikwijls kwamen binnenstuiven. Bij ons vertrek zoenden ze ons en waren bij het afscheid zóó hartelijk alsof wij allen broeders waren of ten minste zeer na-verwanten. BERTHOLF: Nu die gewoonten zijn misschien bij de Franschen in eere: ik houd meer van die der Duitschers. Die zijn manlijker. WILLEM: Ik heb Duitschland nog nooit mogen bezoeken en daarom zou ik je wel willen verzoeken, als 't je niet te lastig is, mij eens te vertellen hoe ze daar een gast ontvangen. BERTHOLF: Of men overal dezelfde behandeling ondervindt, weet ik niet, maar ik zal je vertellen wat ik er zag. Bij je aankomst is er niemand die je begroet. Dat doen ze om niet den schijn te hebben dat ze je aanhalen. Dat toch houden ze voor laag en verachtelijk en de Duitsche strengheid onwaardig. Wanneer je nu lang hebt staan roepen, dan komt eindelijk uit een klein venstertje van de kamer waar de algemeene haard zich bevindt (want daar verblijven ze tot ongeveer den langsten dag) een hoofd steken, net als een schildpad haar kop uit haar schaal steekt. Aan dien persoon nu moet men vragen of men daar zijn intrek mag nemen. Als hij niet neen zegt, dan kun je er op rekenen, dat je een plaatsje gegund wordt. Op je vraag waar de stal is, wijst men u dien met een handbeweging. En daar mag je dan je paard op je eigen manier behandelen. Geen knecht toch steekt er een hand uit. Als de herberg wat druk bezocht is, dan wijst een knecht je de stalling en de minst geschikte plaats voor je paard. Want de mooiste plaatsen bewaren ze voor hen die nog later komen, vooral voor edellieden. En als je eenige bezwaren maakt, dan krijg je dadelijk te hooren: "Als 't je niet bevalt zoek dan maar een ander onderkomen." Hooi geven ze je in de steden weinig, met mondjesmaat; en je moet dit niet heel veel goedkooper dan haver betalen. Als er nu voor je paard gezorgd is, dan verhuist ge naar de gelagkamer en je gaat zitten aan den grooten haard, met kaplaarzen en bagage, beslikt en wèl. Dat vertrek is voor allen gemeenschappelijk bestemd. WILLEM: In Frankrijk wijzen ze je vertrekken aan om je uit te kleeden of je af te boenen, je te verwarmen of ook wel uit te rusten als je er lust in hebt. BERTHOLF: Hier niets van dat alles. In de gelagkamer doe-je je laarzen uit, trek-je je schoenen aan, schiet-je een ander hemd aan als je daar behoefte aan hebt, hang-je naast den haard de door den regen nat geworden kleeren om uit te dampen. Je schuift er zelf bij, om te droogen. Daar staat ook water klaar als je je handen wilt wasschen, maar dat is meestal zóó helder, dat je daarna weer ander water moet vragen om dat sopje af te spoelen. WILLEM: Nu, die mannen, zóó weinig verwijfd, verdienen een pluimpje! BERTHOLF: En bijgeval je in den namiddag te vier uren aankomt, eet je toch niet vóór 's avonds negen, soms tien uren. WILLEM: Waarom? BERTHOLF: Ze maken niets klaar vóór ze gezien hebben hoeveel gasten er zijn, om in ééne moeite voor allen gezamenlijk alles gereed te maken. WILLEM: 't Zijn menschen die blijkbaar van beknoptheid houden. BERTHOLF: Daar heb-je het. En zoo zijn er wel eens tachtig of negentig gasten, voetreizigers, ruiters, kooplieden, schippers, koetsiers, boeren, vrouwen en kinderen, gezonden en zieken bij elkander. WILLEM: Dat lijkt wel een echte broedergemeente. BERTHOLF: De één kamt er zijn haren, een tweede veegt zich het zweet af, een derde reinigt er zijn kaplaarzen of zijn slobkousen, een ander weer laat allerlei onsmakelijke geluiden hooren. Om kort te gaan: daar is een even groote spraak- en persoonsverwarring als indertijd bij den torenbouw van Babel. En als ze iemand zien die tot een vreemde natie behoort, die door een goed verzorgd uiterlijk zich eenigszins aanzienlijk voordoet, dan is aller aandacht op hem gericht en ze zitten hem aan te kijken alsof hij een vreemdsoortig wezen is uit Afrika aangebracht, zelfs zóó, dat wanneer ze later aan tafel aanzitten, ze hem blijven aankijken, terwijl ze naar hem òmzien en hun oogen niet van hem afhouden, terwijl ze hun eten vergeten. WILLEM: Te Rome, te Parijs en te Venetië kijkt niemand verwonderd naar iets, w

Dank je, laat dien brompot van een Roberts er maar buiten. En daarbij, waarlijk Eline, het is de moeite niet waard, ik zou toch niet kunnen volhouden in het een of ander. Ik heb vlagen, rages, weet je en dan meen ik alles te kunnen doen, dan zoek ik groote onderwerpen voor een schilderij... Zooals papa, glimlachte zij weemoedig.

Oom Albert had blijkbaar tegen hem.... Waarom toch?.... Neen, dat kon zij maar niet doorgronden.... Maar oom Albert was een brompot.... Men moest natuurlijk rekening met hem houden als voogd, maar tante had veel invloed op hem, en Huug had veel invloed op tante. Zoo zou alles wel in orde komen.... De persoonlijke meening van oom behoefte haar niet te verontrusten. Hij was blind.

O, maar je houdt er niets van omhelsd te worden, Jim, riep zij. Je bent een verschrikkelijke oude brompot. En zij vloog op hem toe om hem te omhelzen. Jim Vane keek zijn zuster in het gezicht vol teederheid. Ik woû, dat je wat met me ging wandelen, Sybil. Ik denk niet, dat ik ooit dit nare Londen terug zal zien. En ik hoop het ook niet.

Den vorigen avond was zij met mevrouw Verstraeten, Marie en Lili naar de opera geweest, waar zij de Trouvère gezien had, en dien morgen had zij Roberts, haar ouden brompot van een muziekmeester, Léonore's air voorgezet, opdat hij haar zou accompagneeren: "La nuit calme et sereine..."

Woord Van De Dag

verduldige

Anderen Op Zoek