United States or Mali ? Vote for the TOP Country of the Week !


BERTHOLF: Waarom vinden zooveel menschen 't prettig zich twee of drie dagen te Lyon op te houden? Als ik eenmaal op reis ben rust ik niet voor 'k ben waar ik wezen moet. WILLEM: Neen, omgekeerd! Ik verwonder er mij juist over dat iemand zich uit Lyon laat weghalen. BERTHOLF: Hoezoo? WILLEM: Omdat 't daar een plaats is, als die van waar de gezellen van Ulysses niet konden worden losgerukt; omdat daar de Sirenen haar verblijf hebben opgeslagen. Niemand wordt in zijn eigen huis beter verzorgd dan dáár in een hotel. BERTHOLF: Hoe komt dat? WILLEM: Wel, aan tafel staat steeds een vrouwspersoon om de gasten door haar grappen en geestigheden op te vroolijken. Verder vindt men daar vele vrouwen van buitengewone schoonheid. Eerst kwam de vrouw des huizes ons begroeten, terwijl ze ons een opgewekt en vroolijk verblijf toewenschte en de hoop uitsprak dat wij 't geen ons werd voorgezet ons goed zouden laten smaken. Daarna kwam haar dochter binnen, een elegant persoontje, rad van tong, levenslustig en gezellig in haar optreden, zoodat ze zelfs een brompot als Cato zou kunnen opvroolijken. En ze praatten met haar gasten niet als met vreemden, maar als met oude vrienden en kennissen. BERTHOLF: Daaraan zie je weer de beschaving van 't Fransche volk. WILLEM: Maar daar ze toch niet voortdurend bij ons konden blijven omdat haar huiselijke bezigheden haar riepen en ook de andere gasten door haar begroet moesten worden, stond er aanhoudend een meisje bij ons, klaar voor allerlei grapjes. Zij was, in haar eentje best in staat om alle geestigheden terug te kaatsen: ze speelde haar rol goed en zette 't gesprek voort totdat de dochter des huizes terug zou komen. Want de moeder was al een beetje op jaren. BERTHOLF: Maar hoe was nu eigenlijk wel 't eten? Want praatjes vullen de maag niet. WILLEM: Allervoortreffelijkst, zoodat ik er verbaasd over sta, dat zij voor zóó weinig geld gasten kunnen opnemen. En na den maaltijd onderhouden zij de menschen weer zóó met aardige vertellingen, dat geen verveling hen bekruipt. Ik verbeeldde me thuis te wezen en niet in den vreemde. BERTHOLF: En hoe was 't in de slaapkamers? WILLEM: Daar waren overal steeds eenige kamermeisjes, lachebekjes, dartel, speelsch: uit zichzelf vroegen ze of we ook vuile kleeren hadden, en die wieschen ze dan en brachten ze ons gewasschen terug. Om kort te gaan: we zagen daar niets dan meisjes en vrouwen. Behalve in den stal ofschoon de meisjes daar ook dikwijls kwamen binnenstuiven. Bij ons vertrek zoenden ze ons en waren bij het afscheid zóó hartelijk alsof wij allen broeders waren of ten minste zeer na-verwanten. BERTHOLF: Nu die gewoonten zijn misschien bij de Franschen in eere: ik houd meer van die der Duitschers. Die zijn manlijker. WILLEM: Ik heb Duitschland nog nooit mogen bezoeken en daarom zou ik je wel willen verzoeken, als 't je niet te lastig is, mij eens te vertellen hoe ze daar een gast ontvangen. BERTHOLF: Of men overal dezelfde behandeling ondervindt, weet ik niet, maar ik zal je vertellen wat ik er zag. Bij je aankomst is er niemand die je begroet. Dat doen ze om niet den schijn te hebben dat ze je aanhalen. Dat toch houden ze voor laag en verachtelijk en de Duitsche strengheid onwaardig. Wanneer je nu lang hebt staan roepen, dan komt eindelijk uit een klein venstertje van de kamer waar de algemeene haard zich bevindt (want daar verblijven ze tot ongeveer den langsten dag) een hoofd steken, net als een schildpad haar kop uit haar schaal steekt. Aan dien persoon nu moet men vragen of men daar zijn intrek mag nemen. Als hij niet neen zegt, dan kun je er op rekenen, dat je een plaatsje gegund wordt. Op je vraag waar de stal is, wijst men u dien met een handbeweging. En daar mag je dan je paard op je eigen manier behandelen. Geen knecht toch steekt er een hand uit. Als de herberg wat druk bezocht is, dan wijst een knecht je de stalling en de minst geschikte plaats voor je paard. Want de mooiste plaatsen bewaren ze voor hen die nog later komen, vooral voor edellieden. En als je eenige bezwaren maakt, dan krijg je dadelijk te hooren: "Als 't je niet bevalt zoek dan maar een ander onderkomen." Hooi geven ze je in de steden weinig, met mondjesmaat; en je moet dit niet heel veel goedkooper dan haver betalen. Als er nu voor je paard gezorgd is, dan verhuist ge naar de gelagkamer en je gaat zitten aan den grooten haard, met kaplaarzen en bagage, beslikt en wèl. Dat vertrek is voor allen gemeenschappelijk bestemd. WILLEM: In Frankrijk wijzen ze je vertrekken aan om je uit te kleeden of je af te boenen, je te verwarmen of ook wel uit te rusten als je er lust in hebt. BERTHOLF: Hier niets van dat alles. In de gelagkamer doe-je je laarzen uit, trek-je je schoenen aan, schiet-je een ander hemd aan als je daar behoefte aan hebt, hang-je naast den haard de door den regen nat geworden kleeren om uit te dampen. Je schuift er zelf bij, om te droogen. Daar staat ook water klaar als je je handen wilt wasschen, maar dat is meestal zóó helder, dat je daarna weer ander water moet vragen om dat sopje af te spoelen. WILLEM: Nu, die mannen, zóó weinig verwijfd, verdienen een pluimpje! BERTHOLF: En bijgeval je in den namiddag te vier uren aankomt, eet je toch niet vóór 's avonds negen, soms tien uren. WILLEM: Waarom? BERTHOLF: Ze maken niets klaar vóór ze gezien hebben hoeveel gasten er zijn, om in ééne moeite voor allen gezamenlijk alles gereed te maken. WILLEM: 't Zijn menschen die blijkbaar van beknoptheid houden. BERTHOLF: Daar heb-je het. En zoo zijn er wel eens tachtig of negentig gasten, voetreizigers, ruiters, kooplieden, schippers, koetsiers, boeren, vrouwen en kinderen, gezonden en zieken bij elkander. WILLEM: Dat lijkt wel een echte broedergemeente. BERTHOLF: De één kamt er zijn haren, een tweede veegt zich het zweet af, een derde reinigt er zijn kaplaarzen of zijn slobkousen, een ander weer laat allerlei onsmakelijke geluiden hooren. Om kort te gaan: daar is een even groote spraak- en persoonsverwarring als indertijd bij den torenbouw van Babel. En als ze iemand zien die tot een vreemde natie behoort, die door een goed verzorgd uiterlijk zich eenigszins aanzienlijk voordoet, dan is aller aandacht op hem gericht en ze zitten hem aan te kijken alsof hij een vreemdsoortig wezen is uit Afrika aangebracht, zelfs zóó, dat wanneer ze later aan tafel aanzitten, ze hem blijven aankijken, terwijl ze naar hem òmzien en hun oogen niet van hem afhouden, terwijl ze hun eten vergeten. WILLEM: Te Rome, te Parijs en te Venetië kijkt niemand verwonderd naar iets, w

Onze voerman had het niet beter gemaakt dan wij, zijnde verpligt geweest, om bijna altijd naast het rijtuig te gaan, om het te ondersteunen; hij, wij en de gansche boêl zagen 'er deerlijk beslikt uit; en had de weg in 't begin ten opzigte van het gezigt naar Gelderland geleken, hier geleek zij wel na dat kleiachtig gedeelte van ons land, waar men 's winters bijna niet door kan komen; en ik herinnerde mij hier aan een van de onaangenaamste wandelingen van mijn leven, die ik in het najaar van 1801 deed, van Dordt naar het nieuwe veer.

Haar eerste bezoek in de Hermitage vond plaats in 't late najaar van 1756; zij had haar rijtuig weggestuurd en was bijna in den modder blijven steken; doorweekt en beslikt bereikte zij 't huisje, vol uitbundige pret over haar avontuur; Thérèse moest haar schoone kleeren geven en zij bleef bij hen 't avondbrood gebruiken, heel huiselijk.

Ze waren in een slagregen, een zondvloed, uit al de urnen des hemels neêrgekletst, teruggekomen, in het Grand-Hôtel, beslikt tot hunne middels, nat tot op de huid en koud tot op het gebeente.