United States or Seychelles ? Vote for the TOP Country of the Week !


En wat is in het pad zelf de afwisseling mooi weergegeven van vochtige en droge, van hooge en platgetreden gedeelten, van flauwe wagensporen, onmerkbare hellingen naar den waterkant, en opstaande kantjes tegen het grasveldje, links op den voorgrond. Toch bleef dit éen blanke plek, die zich rustig en vast tegen de oprijzende massa daarachter vlijt.

De straten waren smal, met de groeven der wagensporen, altijd sinds eeuwen de zelfde, en de schuilsteenen tusschen die sporen.... Soms openbaarde plotseling zich tusschen de gebouwen een vergezicht: een blik op den glanzigen Tiber links; rechts, over een verlatene vlakte, onbebouwd, de plotse pracht der keizerlijke fora: dat van Cæzar, dat van Augustus, het modernst dat van Vespazianus en het waren in die vaag zilverende verte zuilen, zuilen, zuilen.... Niemand ging hier; het nachtleven riep niet de Romeinen, die op dit uur thuis niet toefden, in deze wijk en het was beangstigend wijd en wit, voornaam en leêg, en de standbeelden in de nissen der muren of tusschen de portiekzuilen spookten.... Des morgens slechts, na de eerste en tweede ure, vulde zich deze verlatenheid met de menigte der bezigen, der zakenmenschen, der advokaten en procesbezorgers, der loerende verklikkers, met al het bezige leven, dat niet alleen het Forum Romanum besluiten kon.... Nu spookten slechts de witte beelden en donkere schaduwen....

Achter den molen, glooiden heuvels door larix-bosschen beklommen; en slingerend doorstreepte hen een door wagensporen getrokken pad, dat wagens met zakken vol tarwe en maïs naar den molen leidde. Langs het beekje, tegen de glooiende oevers, groeiden bramen, distels en hooge grashalmen met gepluimde toppen, die wuifden en bogen als de wind hen even streelde.

Kort voor Tsjimkent komen we langs een aantal laag gelegen plekken, waar het water, dat in de wagensporen geloopen is, het stof in een taaie slijkmassa heeft veranderd, waaruit wij de wielen bijna niet kunnen loskrijgen. We beproeven er op zij langs te rijden; maar dat is nog veel erger. We steken een rivier over, en komen kort daarna in de stad Tsjimkent. Het is tien uur in den avond.

De ruwe keiweg, welken de boeren liefst niet berijden, zoodat hier, evenals bij de meeste keiwegen in Noord-Brabant, de wagensporen ter zijde langs den harden weg loopen, voert door een landschap met afwisseling van graslanden, bouwlanden en bosschen, en op anderhalf uur afstands bereikt men het volkrijke, flinke dorp Wouw, met het ruime, vierkante door een dubbele rij boomen omringde dorpsplein in het midden.

De man dacht: »staat het zóó met de vrouw, dan moet ik mijn voorzorgen nemenNu had hij een mooi stapeltje rijksdaalders bij elkaâr, die wisselde hij in voor goud, en hij zei tegen Katerliesje: »Zie je, dat zijn gele gokkels, die zal ik in een potje doen en in den stal achter de koeien begraven; maar kom er niet bij, want dan zou het misloopen.« »Neen Friedertje, dat zal ik zeker niet doenzei Katerliesje. Nu, toen dan Frieder weg was kwamen er marskramers met aardewerk in het dorp, en zij vroegen aan de jonge vrouw of zij niets te verhandelen had. »Och, lieve menschenzei Katerliesje, »ik heb geen geld en ik kan niets koopen; maar kun je soms gele gokkels gebruiken, dan koop ik wat.« »Gele gokkels, waarom niet, laat eens kijken.« »Ga dan naar den stal en graaf achter de koeien, daar kun je de gele gokkels vinden, maar ik mag er niet bijkomenDe kerels gingen, en toen zij aan 't graven waren, vonden zij zuiver goud. Zij pakten het bij elkaar en liepen er gauw mee weg, de potten en pannen lieten zij staan. Katerliesje vond dat zij het nieuwe gerij ook gebruiken moest; maar zij had er in de keuken geen gebrek aan. Toen sloeg zij uit iedere pan den bodem, en stak ze allemaal als sieraad op de palen van het hek om het huis heen. Toen nu Frieder thuis kwam en de mooie pronk zag, zei hij: »Katerliesje wat heb je uitgevoerd?« »Dat heb ik gekocht Friedertje voor de gele gokkels van achter de koeien: maar ik ben er niet bij geweest hoor! de marskramers moesten ze netjes zelf opgraven.« »Och, vrouw, wat heb je nu weêr uitgehaald! Het waren geen gokkels, het waren goudstukken, ons heele vermogen; dat hadt je niet mogen doen!« »Ja, Friedertje, dat heb ik niet geweten, dat hadt je mij moeten zeggenKaterliesje stond een poosje te denken, toen zeide ze: »hoor eens Friedertje, dat goud zullen wij wel weer terug krijgen, wij zullen de dieven achterna loopen.« »Kom dan maarzei Frieder, »dan zullen wij 't probeeren; maar, neem boter en kaas meê, dat wij onderweg iets te eten hebben.« »Ja, Friedertje, ik zal het meênemenZij gingen op weg, maar Frieder was vlugger ter been en daarom kwam Katerliesje achteraan. »Dat komt voor mij goed uitdacht ze, »want als wij omkeeren ben ik een heel eind vóórNu ging het een berg op, en aan beide kanten van den weg waren diepe wagensporen. »Kijk nu toch eens aanzei Katerliesje, »hoe ze mij dat arme aardrijk, verscheurd en beschadigd en ingedrukt hebben! Dat wordt van zijn leven niet weêr goeden de meêlijdende ziel nam haar boter en bestreek er rechts en links de wagensporen meê, dan zouden ze niet zoo 'n last van het drukken van de wagens hebben. En toen zij in haar barmhartigheid zoo neêrbukte, viel er een kaas uit haar zak en rolde den berg af. Toen zei Katerliesje: »ik ben al ééns naar boven geklommen, een tweede keer bedank ik er voor; dan mag hem een ander achterna gaan en terughalenZij nam dus een tweede kaas en rolde hem naar beneden. De twee kazen kwamen niet terug, en toen liet ze nog een derde den berg afrollen, want ze dacht: »mogelijk wachten ze op gezelschap, ze gaan zeker liever niet alléénToen ze nu alle drie wegbleven zei ze: »wat moet d

't Was geen eenzaamheid, want er waren voorbijgangers; 't was geen veld, want er waren huizen en straten; 't was geen stad, want in de straten waren diepe wagensporen als op de landwegen, en er groeide gras; 't was geen dorp, de huizen waren er te hoog voor. Wat was het dan?

Einde van het geboomte, begin der daken, einde van het gras, begin der straat, einde der akkers, begin der winkels, einde der wagensporen, begin der hartstochten, einde van het goddelijk gemurmel, begin van het menschelijk gewoel; dit wekt een buitengewone belangstelling.

De "tieprie" was een kronkelende zandweg ingeslagen en lichtschommelend op zijn veeren reed hij langzamer, onder het zwaarder trekken van Bello, door de mulle, diep-gegroefde, slingerende wagensporen. Zij kwamen in de volle landelijke eenzaamheid en Leontientje wees met verbazing naar een heele rij vrouwen, die daar midden op een akker, als een bende groote vogels, zingend zaten neergestreken.

De duisternis was bijna gansch gevallen en het onweer trok af, maar aan den grauwen horizon flitsten nog bij tusschenpoozen scherp-zigzaggende weerlichten, die dan voor een oogenblik den blonden landweg met zijn kronkelende wagensporen, de neerbuigende natte korenakkers, de malsche groene en paarse klavervelden zoo scherp en helder als bij klaren dag verlichtten.