Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 21 juni 2025


Tegen twaalf uur kwam Frieder naar huis. »Wel vrouw, wat heb je klaar gemaakt?« »Ach Friedertje, ik zou een worst braden, maar terwijl ik het bier aftapte, heeft de hond de worst weggehaald; en terwijl ik den hond achterna zat, is het vat leeggeloopen; en toen ik het bier met het tarwemeel opdroogde, heb ik de kan ook nog omgestooten.

Toen ze thuis waren zei Frieder: »Katerliesje, nu moet je vlijtig zijn en werken.« »Ja, Friedertje, dat zal ik doen, ik zal naar het land gaan en 't koren snijdenToen Katerliesje op het land was zei ze in zich zelf: »Wat doe ik nu eerst, eet ik voor ik ga snijden, of snij ik voor ik ga eten?

De man dacht: »staat het zóó met de vrouw, dan moet ik mijn voorzorgen nemenNu had hij een mooi stapeltje rijksdaalders bij elkaâr, die wisselde hij in voor goud, en hij zei tegen Katerliesje: »Zie je, dat zijn gele gokkels, die zal ik in een potje doen en in den stal achter de koeien begraven; maar kom er niet bij, want dan zou het misloopen.« »Neen Friedertje, dat zal ik zeker niet doenzei Katerliesje. Nu, toen dan Frieder weg was kwamen er marskramers met aardewerk in het dorp, en zij vroegen aan de jonge vrouw of zij niets te verhandelen had. »Och, lieve menschenzei Katerliesje, »ik heb geen geld en ik kan niets koopen; maar kun je soms gele gokkels gebruiken, dan koop ik wat.« »Gele gokkels, waarom niet, laat eens kijken.« »Ga dan naar den stal en graaf achter de koeien, daar kun je de gele gokkels vinden, maar ik mag er niet bijkomenDe kerels gingen, en toen zij aan 't graven waren, vonden zij zuiver goud. Zij pakten het bij elkaar en liepen er gauw mee weg, de potten en pannen lieten zij staan. Katerliesje vond dat zij het nieuwe gerij ook gebruiken moest; maar zij had er in de keuken geen gebrek aan. Toen sloeg zij uit iedere pan den bodem, en stak ze allemaal als sieraad op de palen van het hek om het huis heen. Toen nu Frieder thuis kwam en de mooie pronk zag, zei hij: »Katerliesje wat heb je uitgevoerd?« »Dat heb ik gekocht Friedertje voor de gele gokkels van achter de koeien: maar ik ben er niet bij geweest hoor! de marskramers moesten ze netjes zelf opgraven.« »Och, vrouw, wat heb je nu weêr uitgehaald! Het waren geen gokkels, het waren goudstukken, ons heele vermogen; dat hadt je niet mogen doen!« »Ja, Friedertje, dat heb ik niet geweten, dat hadt je mij moeten zeggenKaterliesje stond een poosje te denken, toen zeide ze: »hoor eens Friedertje, dat goud zullen wij wel weer terug krijgen, wij zullen de dieven achterna loopen.« »Kom dan maarzei Frieder, »dan zullen wij 't probeeren; maar, neem boter en kaas meê, dat wij onderweg iets te eten hebben.« »Ja, Friedertje, ik zal het meênemenZij gingen op weg, maar Frieder was vlugger ter been en daarom kwam Katerliesje achteraan. »Dat komt voor mij goed uitdacht ze, »want als wij omkeeren ben ik een heel eind vóórNu ging het een berg op, en aan beide kanten van den weg waren diepe wagensporen. »Kijk nu toch eens aanzei Katerliesje, »hoe ze mij dat arme aardrijk, verscheurd en beschadigd en ingedrukt hebben! Dat wordt van zijn leven niet weêr goeden de meêlijdende ziel nam haar boter en bestreek er rechts en links de wagensporen meê, dan zouden ze niet zoo 'n last van het drukken van de wagens hebben. En toen zij in haar barmhartigheid zoo neêrbukte, viel er een kaas uit haar zak en rolde den berg af. Toen zei Katerliesje: »ik ben al ééns naar boven geklommen, een tweede keer bedank ik er voor; dan mag hem een ander achterna gaan en terughalenZij nam dus een tweede kaas en rolde hem naar beneden. De twee kazen kwamen niet terug, en toen liet ze nog een derde den berg afrollen, want ze dacht: »mogelijk wachten ze op gezelschap, ze gaan zeker liever niet alléénToen ze nu alle drie wegbleven zei ze: »wat moet d

Zoo aten ze samen het droge brood, en Frieder zei: »Katerliesje, heb je ons huis wel verzekerd toen je bent weggegaan?« »Neen, Friedertje, dat had je me eerst moeten zeggen.« »Ga dan weer terug, en verzeker het huis, voor wij verder gaan; en breng dan ook wat ander eten meê; ik zal hier op je wachtenKaterliesje ging terug, en zij dacht: »Friedertje wil ander eten hebben, boter en kaas smaakt hem zeker niet; dan zal ik een doek vol hussen en een kruik azijn meênemenToen grendelde zij de bovendeur, maar de onderdeur lichtte zij er uit, en droeg hem op haar schouders, want ze dacht, als ze de onderdeur in veiligheid bracht, dan zou het huis wel goed bewaard zijn.

Er was een man, die heette Frieder, en een vrouw, die heette Katerliesje; zij waren samen getrouwd en leefden als jonge echtelieden.

Van de trap af zag Katerliesje het ongeval al: »Groote grutten! wat begin ik nu, dat Frieder het niet merktZe dacht een oogenblikje, en toen schoot het haar te binnen, dat er van de laatste kermis, nog een zak met fijn tarwemeel op zolder stond, dat zou ze afhalen en op het bier strooien. »Ja, ja, wie bij tijds wat spaart, die heeft wat in den nooden ze ging naar den zolder, droeg de zak naar beneden en gooide hem boven op de kan met bier, dat die omviel; en toen zwom Frieder's drinken in de kelder. »Wel ja, waar het ééne is, daar hoort ook het anderezei Katerliesje, en ze strooide het meel over de heele kelder uit.

Op een dag zei Frieder: »Katerliesje, ik ga naar het land; als ik weerkom, moet er gebraad op tafel zijn voor den honger, en een frisschen dronk voor den dorst.« »Ga maar gerust Friedertjezei Katerliesje, »ik zal voor alles zorgenToen het nu tegen etenstijd liep, haalde zij een worst uit den schoorsteen, nam een braadpan, deed er een kluitje boter in en de worst, en zette het op het vuur.

Frieder klom aan den anderen kant van den boom af om steenen te rapen, en de dieven er mee dood te gooien.

Eindelijk dacht Katerliesje: »zou het misschien de deur zijn die zoo zwaar isen ze zei: »Friedertje, ik moet de deur naar beneden gooien.« »Neen Katerliesje, nu niet, dat zou ons kunnen verraden.« »Ach, Friedertje, het moet, ze is zoo zwaar!« »Neen, Katerliesje, hou ze maar goed vast.« »O, Friedertje, ik laat ze toch vallen!« »Laat ze dan vallen, voor den duivelzei Frieder boos!

Maar de kelder is weer heelemaal droogToen zei Frieder: »Katerliesje, Katerliesje, dat hadt je niet moeten doen! Je laat de worst opeten, het bier uit het vat loopen, en nu vermors je ook nog ons fijne meel!« »Ja, Friedertje, dat heb ik niet geweten; dat hadt je me ook moeten zeggen

Woord Van De Dag

verduldige

Anderen Op Zoek