United States or Comoros ? Vote for the TOP Country of the Week !


Als de boomen van het woud steunden en kraakten onder den druk van den wind, als de sneeuw dreunend van de bergen stortte, als de watervallen bruisten, als de donder rolde en de bliksemstralen flitsten, dacht hij steeds: "Nu zal het gebeuren! Nu komt God!"

De duisternis was bijna gansch gevallen en het onweer trok af, maar aan den grauwen horizon flitsten nog bij tusschenpoozen scherp-zigzaggende weerlichten, die dan voor een oogenblik den blonden landweg met zijn kronkelende wagensporen, de neerbuigende natte korenakkers, de malsche groene en paarse klavervelden zoo scherp en helder als bij klaren dag verlichtten.

Maar de tongpriemen flitsten en vlijmden hun de harde bekken uit, streelerig, koudmakende wellust-rillingen, wanneer gaande in kringloop, de naakte voeten van den slangenman, als bezeten dingen langs hun koppen dansten.

De avondwind, welke in die maanden te Manila reeds vrij frisch pleegt te zijn, scheen de lichte wolk van zijn voorhoofd te wisschen waardoor het verduisterd was; hij nam zijn hoed af en ademde op. Rijtuigen flitsten voorbij als bliksemstralen, huur-"kalessen" kwamen met druilige stap langs hem heen, voetgangers van allerlei nationaliteit kruisten zijn pad.

Haar oogen waarden rond met een akelige uitdrukking erin, van tijd tot tijd flitsten er helle glanzen in, dan werden ze weer dof, als een uitspansel in een stormnacht: men zou zeggen dat het licht der rede nog flikkerde, op 't punt om te dooven.

Op de Meir, kuierde 't volk in dichte drommen over de gaanpaden, wijl de stofferige confetti, geel en rood en blauw en wit, op de stemmig donkere kleederen neerwirbelde en de lange veelkleurige linten der slingerende serpentines met gracielijken zwaai, ál krinkelend, door de gouden zonnigheid der lichte lucht flitsten en midden de menigte neerdraaiden ... ... Hier begon de jool voor goed ...

Donker-magere gezichten met oogen die strak blonken; geweren en bajonetten die even dof flitsten, zwarte gestalten, die zich eensklaps oprichtten, als uit hun graf verrijzend. Dat waren de soldaten in de loopgraven.

Een reusachtig wolkgevaarte van zwarten, dichten rook lag over het paleis, waar roodflakkerende vuurtongen aanhoudend doorheen flitsten. Rook wervelde tegelijkertijd uit alle vensters, spiraalde uit de benedenverdiepingen naar boven, steeg in zware kolommen uit de dakgoten op. Niemand kon twijfelen, of de brand was moedwillig aangelegd.

Eens dat hunne bliksems flitsten, zag ik om.... En ik zag, o verschrikking, het geheele huis met zijne portieken, die wankelden, in de lucht zich verheffen, als in een vreemd vizioen, maar dat waarheid was: ik zag het prachtige landhuis sidderen op zijne grondvesten tusschen de wolken, waarin het gelicht werd en die het als een zwart stormende zee omdrongen; ik zag het toen storten in éen, met brokkelende zuilen, die even nog op glansden in de gloren der helsche flitsen, ik zag het toen vernietigd, een wrak gelijk, uit-een drijven op den steeds kronkelenden damp...

En hij sloeg den blik naar boven, om in de duisternis te kijken; op dat oogenblik flitsten er een paar bliksemstralen vlak op elkaar, gevolgd door een verschrikkelijken donderslag. "Nakoe! Soes mari josep!" riep de soldaat, en sloeg een kruis. En zijn kameraad meetrekkende, liet hij volgen: "Kom, laten we weggaan!" "Wat scheelt je?"