United States or Greece ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar Fieken liet het niet zoo ver komen; zij wierp zich haastig aan de borst van haren vader, sloeg hare armen om hem heen, zag hem vast in de oogen en riep: "Vader, vader! breng dat geld op het slot, geef het aan den ouden baljuw; hij heeft gezegd, dat hij in dank aan u zou gedenken; hij zal hieraan ook gedenken.

"Heere! bewaar ons!" schreeuwde zij uit, en liet de doos vallen. Fieken had er bijgestaan en alles mede aangezien, en zij vouwde hare handen over hare borst, en hare oogen werden al grooter en grooter, en zoo bleek als de dood wierp zij zich over de tafel en over de gouden en zilveren schatten, en dekte er hare armen over heen, uitroepende: "Dat behoort den Franschman toe!

En hij sloeg zijn arm om haar heen; "kom Fieken, klim op den wagen: daar komt weêr zoo'n hoop volk, we willen op zij gaan." "Die doen ons niets," sprak Fieken, en zij klom hooger naar den slootrand op en zag den weg langs. "Vrijgelaten heeft hij hem niet; maar hij heeft het mij beloofd.

Toen de overste nader kwam, stond Fieken op het voetpad in den weg, zij ging hem een paar schreden te gemoet, reikte hem den brief toe en zeide: "Mijnheer, ik heb een brief voor u." De overste hield stil, nam den brief, zag Fieken een weinig verwonderd aan en vroeg: "Van wien, mijn kind?" "Van onzen baljuw, mijnheer Weber."

"Ja, baas; ik wou gaan trouwen met Fieken, de dochter van schout Besserdich, die nu op het slot dient; en als Hendrik Voss met onze Fieken gaat trouwen, en als onze beide schoonouders er niets tegen hebben, dan heb ik zoo al eens gedacht, konden wij wel op éénen dag bruiloft houden." Dit was den ouden molenaar dan toch al te kras.

Fieken van den molenaar had den arm van haren Vader gevat en wilde hem niet loslaten, en toen zij met geweld van hem afgerukt werd, bleef zij volkomen bedaard en zeide: "Vader, waarheen ze u ook brengen mogen, ik blijf toch bij u."

Nu ging met der tijd in het dorp het praatje: "Jongens, hebt ge 't al gehoord? De smid en de molenaar gaan beiden om Fieken en Marieken uit, de dochters van den schout en ze praten al van de bruiloft tegen St. Maarten." En dat kwam ook zoo uit, zij trouwden beiden op St.

"Ik raad mij zelven, neef," antwoordt de jonge man, zijn hoed opnemende, "want, als ik nog lang naar den raad der avekaten hooren wilde, zou 't water kunnen opraken, en mijn molen zou moeten stilstaan. Bij u is dat echter wat anders. Wie zijn ransel zoo vet kan maken, die kan nog lang braden, eer hij aanbrandt." En hij wees op den mantelzak, dien moeder en Fieken juist ingepakt hadden.

Hij maakt het venster dicht, keert zich om, en zegt tot moeder en Fieken: "Zoo! met die zaak is 't in orde. Pakt nu die voddenkraam bij elkaâr in den mantelzak, en dan kan Frederik hem op den wagen gooien." Hij gaat nu naar den vreemdeling toe, reikt hem de hand en zegt: "'k Heet u welkom!"

"Ik heb gisteren een varken geslacht en gij weet, dat mijn vrouw veel van "swartsur" houdt. Ik zal het bewijs leveren." Zij gaan daarop naar de woning van den smid, en toen zij daarvóór staan, roept de smid! "Fieken!" Zijne vrouw kijkt uit het venster en vraagt: "Wat wilt ge van mij?" "Fieken!" zegt de smid, "neem eens den grooten schotel met "swartsur" en smijt dien het raam uit, hier op straat."