Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 24 juli 2025
Dat de oude vrouw zit te schreien, dat heeft juist niet veel te beteekenen, want die heeft de tranen gauw bij de hand; maar, dat Fieken, bij al het schelden en bij al de dwaasheden van haren vader, stil haren gang gaat en niks niemendal zegt, kijk! dat bevalt me niet; en de oude man heeft vandaag weer zijn malle grillen, daar kan geen mensch uit wijs worden!
De molenaar beloofde zulks, en mijnheer de raadsheer vertrok, en Hendrik en Fieken zagen nog, hoe hij uit het rijtuig den ouden man toeknikte en de vinger op den mond legde. "Fieken," zeide Hendrik, "mij is 't niet gegeven, om geheimen te hebben; ik moet ronduit spreken, ik ga naar uwen vader en zeg hem hoe 't alles is." "Doe dat," zeide Fieken.
Fieken zeide niets; maar zij dacht: "Hij is een goede kerel en een trouwe kerel." En zij zou mogelijk nog meer van hem gedacht hebben, maar Hendrik stond op eens bij haar en zag haar zoo vriendelijk aan en vroeg, of zij 't ook koud had; toen was het met het denken gedaan, en zij gaf hem de hand, zeggende: "Neen! voel maar, ik ben heel warm."
Daar kan wat ruchtbaar geworden zijn, en wie weet, of Fieken geen gelijk heeft gehad. Nu woû 'k zelf dat wij den Fransoos hadden." "Dat zeg ik!" roept de molenaar. "Dat zeg ik!"
"Daar heb je niet over te schimpen!" roept de molenaar driftig uit, en hij keert zich schielijk om, geheel bruin in 't aangezicht. "Dat geld... dat geld, dat hoort mij niet toe!" Fieken nadert nu tot haren vader en liefkoost hem en zegt: "Vader, het was immers niet boos gemeend." "Neen," zegt Hendrik, "ik ben uit vriendschap gekomen, en 'k wil ook in vriendschap weggaan.
Op den tweeden wagen ging het, in zeker opzicht, juist zooals op den eersten; op den voorsten zak werd zeer luid gesproken en op den achtersten, waar Fieken en Hendrik op zaten, zeer zacht; en ik behoef niet te vertellen, wat zij met elkaâr spraken; want, Frederik lag immers achter in 't afgescheiden gedeelte van den wagen en hoorde woord voor woord; en die zal er wel ter goeder ure meê voor den dag komen.
Zoodra Fieken met Hendrik bij den molenberg kwam, vlogen hare oogen naar alle zijden rond, en het duurde ook niet lang, of zij had haren vader en zijn gezelschap herkend, zooals zij daar onder den molen zaten. "Daar is mijn vader," zeide zij tot Hendrik. "Wel," zeide Hendrik, "dan willen we hier rechts van den hollen weg, naar den geploegden akker, den kant naar den molen inslaan.
'k Zou den zoon van Jochem Voss, die met mij in princes ligt, en die met een' grooten zak geld in 't land rondreist, mijn kind geven, mijn beste, liefste kind! en 'k zou tot hem zeggen: daar hebt ge haar, maar, meêgeven kan ik haar niets, want ik ben een bedelaar! Neen, moeder, neen! 'k Zou de vodden moeten borgen, waarin mijn eenig kind, mijn kleine, lieve Fieken, voor 't altaar zou staan!
"Pruisische schurk!" roept de schout, en licht den stok weder op. "Je wilt mij hier voor den gek houden, niet waar? Jij, mijn Fieken! Dan wil ik toch liever...." "Schout," zegt Frederik, "laat uw stok rusten; de Fransoos wordt bang; kom liever hier, en help mij bij 't arresteeren; over de weddingschap spreken wij nader." "Pardon!" roept de Franschman er tusschen in. "Wat, hier en ginder!
't Zal wel slecht gaan; maar door den hollen weg is niet door te komen, en ge kunt dan toch ook met uw' vader spreken." "Halt," riep Fieken, "niet rechts, naar den molen toe; neen, links, van den molen af; ik wil niet met hem spreken. Goede hemel, nu heeft hij ons al gezien en hij wenkt ons." "Fieken," zeide Hendrik, toen hij volgens hare aanwijzing reed, "wat beteekent dit?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek