Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 22 juni 2025


Vriend, wat is 't verlangen, Naar 't Vaderland, dat ik in uw hart weet, In mijn hart voel, geen enklen dag vergeet, Dat onbedwingbaar zingt in mijne zangen? Zullen wij keeren? Worden wij landbouwers Op 't eigen veld, van dit wreed zwerven wij? Slaafsheid draagt zwaar. Maar altijd blijven wij Op nieuwe Toekomst de vaste vertrouwers.

Perkje groen, stoffig, heet, stond in de branding der zon vèrder waren het ouwe, gore huizen, deurtjes en ramen, droogstokken en lappen van kreukerig wit, met een enklen roodbaaien rok en wat bloempotten. Eleazar zag niets dan het plein en de straat, de huizen daar in, die hij héérlijk vond, aanbidlijk van kleuren-versterving, indrukwekkend als schemer-neersponzing op zee.

Enklen zien naar achter, Of duivels hen vervolgden, toch zie 'k niets Dan 't schitterend gestarnt: met brandend oog Buigen zich andren over, die den wind Van de eigen vaart met greetge lippen drinken, Alsof dat wat zij minden voor hen vlood En nu, juist nu, zij 't grepen. Heldre lokken Ontstroomen hun gelijk het flikkrend haar Van een komeet: zij allen haasten verder.

Mij dacht, gij zoudt in eindloos hooger sfeer Vertoeven; en de kindren ook, als zij Onze aard verlieten; en ik wenschte er bij, U allen, ware 't ook éen enklen keer Na honderd jaar, te ontmoeten; en den Heer Al ware 't éenmaal om de duizend jaar.... 'k Sloeg nog de handen dankende in elkaâr! Wees wel te moê. Met eere neemt Hij aan Al wie Hij aanneemt.

'k Zie, ik zie De wijzen, zachten, eedlen en rechtvaardgen, Uw slaven haten hen, die zijn als gij Enklen verdreven uit huns harten huis, Een vroeg-gekozen, laat-bejammerd huis, Door vuile leugens: panters die geblinddoekt Een opgejaagde hinde dicht vervolgen; Enklen in giftige kelders saamgeketend Met lijken; enklen hoor 'k de menigt daar Niet lachen luid? omsloten door traag vuur; En machtge rijken drijven aan mijn voet, Gelijk eilanden door de zee ontworteld, Wier zonen zijn gekneed in één plas bloed, Bij rooden brandgloed van hun eigen huizen.

Breekt den dans en verstrooit nu het koor, Laat enklen blijven, en andren gaan. Wij drijven diep de hemelen door, Ons trekt de toover van 't aardrijk aan, Vurig en vrij, en rusteloos-ras, Met de Geesten die bouwen een nieuwe aarde en zee, En een hemel waar nooit nog een hemel was.

Wij omcirklen de zee en de bergen der aard, En de blijde gedaanten van wat zij baart En gestorven weer tot zich neemt, wisselen bij de Zoete muziek van ons innig verblijden. Breekt den dans en verstrooit nu het koor, Laat enklen blijven en andren gaan.

Slechts enklen naadren, of verheffen schaamtlooze oogen: Zy, wier verhard gemoed zijn aart heeft uitgetogen, De wrekende Almacht niet als Rechter vreest van 't kwaad, Maar met een Duivlenhart en als een vijand haat. Gy kent den toestand van dees wareld. 'k Melde u niet, Het geen gy, met een meer dan arendsoog, doorziet.

Gij, die uit wulpschen lust de onnozelheid verraadt In 't lichtgewaad eens Engels! Die jaagt door vreemden hof, en zelfs geen blik meer slaat Op de omgetrapte stengels! 'k Wil uw geweten zijn! 'k wil spreken van uw bloed, Van 't pleegkroost der ellende, Dat recht heeft op uw naam, uw liefde, uw overvloed, Maar nooit een vader kende! Rampzaalge kinderen, die, ziekelijk en koud, In d'Ugolino-toren Van 't klemmende gebrek, dien gij hun hebt gebouwd, In schande zijn geboren! Hebt gij dan nooit voor hen een enklen zucht geslaakt? Voelt gij hun droeve schimmen Niet woelen in uw hart, als schijndoôn, die, ontwaakt, Uit d'engen grafkuil klimmen? Kunt gij den kinderen, die gij uw kindren heet,

Zoo spreekt hy, werpt een oog door 't flikkren van een traan Vertederd, op zijn bende, en blijft nu roerloos staan. Slechts enklen, door de kwaal min hevig aangegrepen, Staan, om hun Vorst geschaard, van stille smart benepen, En zweeren, zijn gelei' te volgen in den dood. Hun krankte eischt lafenis en bystand. Hen verlaten Waar Arbalieten waard, niet, Segols onderzaten!

Woord Van De Dag

buitendam

Anderen Op Zoek