United States or Martinique ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gij heldre vliet, die tusschen rozen glijdt, Wat rept ge u dus om de open zee te ontmoeten? Blijf hier; behoud uw weelderige dalen, Het ruischend lied, waarmeê uw golfjen springt, Dat dag en nacht de lieve zon bezingt, Het maantjen en de starren, die in 't dwalen U volgen, en u kussen met haar stralen! O de oceaan.... gij kent den wilde niet: Hij schuimbekt.... hoor, hoe daar zijn kreten loeien!

Zie waar de Geesten van de menscheziel Naadren in zoet geluid als heldre sluiers. De zingende rei Bereiken wij, De wervling van blijdschap draagt ons nabij; Als de vleugel-gevinden, Die 't diep niet kan binden, Zeevogels half-sluimrend in 't luchtruim vinden. Waarvandaan komt gij, zoo wild en met spoed?

De dagtoorts zonk ter kim, door de avond afgelost, En 't heldre nachtgestarnt' betrok zijn hemelpost; Haar oog bemerkte 't niet, en troostloos neêrgeslagen, Had de engbenepen keel geen' adem meer tot klagen, Het hart geen krachten meer tot doorstaan van zijn wee, En 't was haar, of de ziel haar matte borst ontgleê. Een oogenblik vervloog.

Anders wordt het: achter 't diepst Dier diepte zie 'k een schaduw, een gestalte: 't Is Hij, gekleed in van zijn eigen glimlach Het zachte licht dat om hem henen spreidt Als straling van de wolk-omkringde maan! Prometheus, het is de uwe! Vlied nog niet! Zegt niet die glimlach dat we elkander eens Weer zullen vinden in die heldre tent Die zijn gestraal bouwe op de woeste wereld?

Zijn raderen zijn vaste wolken, blauw En goud, de geesten van den donderstorm Stapelen zulke op den verlichten zeevloer, Wanneer de zon daaronder snelt; zij wentlen, Bewegen, groeien aan, als door een wind Die hen inwendig drijft. Er binnen in Zit een gevleugeld kind, met wit gelaat Gelijk de witheid van de heldre sneeuw.

Ik rijs als uit een bad van schittrend water, Een bad van blauwen schijn in donkre rotsen, Uit die rivier van klank. O! zoete Zuster, De stroom van klank is van ons weggevloeid; En uit zijn golven zegt gij op te rijzen, Omdat uw woorden vallen als de dauw, De heldre, zachte, die een woudnymf schudt, Nadat zij baadde, van haar lijf en haar. Stil! stil!

Na 't Hollandsch laagland met z'n gevaarlooze wegen, z'n kabbelende rivieren, zijn gecultiveerde bosschen, z'n heldre dorpen met kerk en torentje, z'n langzaam op-schemerenden ochtend en neerschemerenden avond; na de Hollandsche wei met de haasteloos-mummelende koetjes; na de Hollandsche binnenkamers met hun stoffage van begouwenaarde burgerheeren en, meest 'n weinig houterig, vrijende jongelingen en jonge dochters, na al dit gemoedelijke, zich-zelf gelijk blijvende en veilige plots nu een tropisch bergland, met ravijnen en neerdonderende stroomen, met oerwouden, waar leeuw en tijger brullen, en gij, zoo ge u er waagt, de beet en omkronkeling van slangen zult hebben te vreezen; een land met rook-bepluimde vulkanen, wier inwendig vuur de wijngaarden en olijfbosschen op de hellingen eerst koesterend doet zwellen van olie en wijn, om dan, vroeg of laat den krater uitgebarsten, zijn eigen teelt te vernielen in één brandende giftuitstrooming, door één slag; met dorpen, des nachts vol zwoelheid van doffe geuren en zwaarmoedige deunen, waar, daags, een wijsgeer u als bedelaar nadert, en wien ge voor een Grande hieldt, een bedelaar blijkt; waar de liefde geen braaf-burgerlijke vrijage, maar hartstocht en heet begeeren is; een land waar nauwelijks afkeer zijn kan, of zij groeit tot haat.

Hij dacht aan de teere tint der huid, aan de donkere wimpers onder 't lichte haar, aan den blauwen oogappel in 't heldre wit en aan den gloed harer oogen. Heerlijk was ze, zijn geliefde! hij dacht aan haar warm hart, dat ze onder dat trotsch uiterlijk verborg. Ze had kracht tot toewijding en zelfopoffering en verborg die onder haar elegante houding en trotsche woorden.

"'n Blauw dämpken vleug der van duur tot duur, En woar dat blauwe dämpken kwam, Doar störf an den heerd de heldre vlam, Doar störf de boer, de vrouw, het keend Et hoes verwöj duur weer en weend." Het koren stond in den zomer op het veld. Waar was de hand, die het maaien kon? Het vee wachtte droomend op de weide bij de beek, gelijk alle dagen. Het sappige gras was gegeten, en het werd melktijd.

Het toont verband, het wordt tot werklijkheid; Doch altijd blijft het vreemd en wonderbaar. THESEUS. Daar zijn de paren, vol van lust en vreugd. Heil, vrienden! Heil en heldre levensdagen Naar 's harten wensch! LYSANDER. Nog hooger heil, mijn vorst, Zij met uw uit- en ingaan, disch en bed!