Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 17 juni 2025
Slechts zijn zij van meesters veranderd, en deze verandering is in elk opzicht ten kwade: in plaats van de onvrije boeren te zijn van den hongaarschen magnaat, toch altijd een Christen en een edelman, aan wiens geslacht zij vaak door traditioneele banden en erfelijke herinneringen verbonden waren, moeten zij thans de onwaardigste en verachtelijkste van alle meesters, de joodsche geldschieters, de gewetenlooze bewerkers van hun eigen ongeluk, dienen.
Die Richard, die schoft, die bloodaard, was toch wel het verachtelijkste schepsel van den aarbodem, wat is 'er van dien zot toch geworden? Richard, die zulk een onthaal in 't geheel niet verwachtte, was verlegen wat hier op te antwoorden; doch zorgde wel, om zich niet bekend te maken. Wij aten hier vrij wel, en onder anderen goeden zeevisch.
"Men kan niet ontkennen," zoo schrijft genoemde natuuronderzoeker, "dat zij ondeugend, kwaadaardig, valsch, driftig, haatdragend, in ieder opzicht wellustig, twistziek, vechtlustig, heerschzuchtig, prikkelbaar en gemelijk zijn, in één woord, dat zij de verachtelijkste hartstochten bezitten; zij stellen er een boosaardig genot in, om alle soorten van gemeene streken uittehalen; maar toch moeten wij erkennen, dat zij dikwijls voorzichtig en vroolijk, zacht en goedaardig zijn en vriendschap en vertrouwen betoonen; zij zijn van eene gezellige natuur, moedig, aan hunne medeapen gehecht, en verdedigen ze moedig, zelfs tegen vijanden, die hen in kracht overtreffen.
Daar hun honderd andere wegen, waarlangs de Christen zich verdienstelijk of beroemd kon maken, afgesloten waren, zoo moesten zij zich wel met het eenige bezig houden wat hun nog over bleef, en waarop de Christenen zich niet mochten toeleggen, op de geringste en verachtelijkste handwerken, op geldwisselarij, woekerhandel, en op vele andere, winst beloovende en het lieve leven rekkende kruis- en dwarswegen.
Maar hoe liefdevol zijn ook de andere figuren in dit boek gebeeld. Carlotta, de zachte zuster van den goeden, fijnen, gewetensvollen pastoor van Cavarna, en Carmela, de flinke moeder van dat aardige kereltje Massi; de trotsche Luigia, de moeder der Muzzo's; Ambrogio Muzzo, de gegriefde, van zijn zonen beroofde vader, die ten slotte in wanhoop den trotschen kop buigt en zijn dochter met een Taddeï laat trouwen: in 's hemels naam ... hij heeft geen wil meer ... hij is òp. En die joviaal-ronde pastoor van Montagnola. Maar het Mayertje, ofschoon uitstekend doorvoeld, is niet zóó goed gebeeld: de schrijvers hebben hier te zeer den objectieven verhaaltoon verlaten, zijn te nederbuigend, te spottend, [p.36] te humoristisch geworden. Met den Zoppo, den uit den treure preekenden vegetariër en theosoof vormt zij niettemin een aardig kontrasteerend stelletje, waaraan we wel eens 'n fijn-comische situatie te danken hebben. Maar bovenal valt "'t Mayertje" te waardeeren, wanneer men deze figuur als compositorische waarde keurt. Zij blijkt dan, dunkt mij, van zelf te symboliseeren het verachtelijkste gevolg van een in 'n betrekkelijk primitief land binnendringende weelde, die weliswaar door het meerendeel harer gevolgen, maar toch vooral door dit, een tot dan nog natuurlijk-levende, landelijke bevolking langzaam corrompeert. In een van haar tallooze minnehandels gebruikt Madame Mayer een jong meisje uit het geslacht der Muzzo's als "postillon d'amour," welk kind op een van die boodschaptochten door den "minnaar" van het Mayertje wordt verleid.... Hoe men dan ook dit boek als een verzameling van losse tooneeltjes en tafereeltjes kan beschouwen is mij een raadsel. Zeer zeker zijn de steunbalken in het bouwsel verborgen en is dit niet fraai en goed? maar het dunkt mij wel wat zonderling van een bouwkundige, om, wijl hij de einden niet door de muren ziet steken, te meenen dat die balken er niet zijn! En nu lezer! "Ben ik uitgegaan om te vloeken en heb ik gezegend"? Neen, neen, ge vergist u, zoo ge dit meent, ik ben geen Bileam, en al berijd ik soms 'n stokpaardje, ik zit nooit op 'n "ezelebeest," zooals Couperus zou zeggen! Ik heb mooi gevonden en ik heb gezegend, ik vind leelijk en ik vloek uit echte en diepe ergernis: Wat dit boek zegt, dat zegt het voortreffelijk een enkele, in de sfeer van het geheel niet thuis hoorende metafoor, een enkel geaffecteerd zinnetje daargelaten, heeft ook de taal die aangenaam stemmende verzorgdheid, welke de gerechtvaardigde achting der schrijvers voor eigen vermogens bewijst maar in 't verzwijgen, daar zit 'm het ergerlijke in. Niet voor niets hebben we de Fransche boeren van Zola en de Balzac, de Hollandsche van Querido leeren kennen, en zouden deze eveneens katholieke Italianen zoo heel anders zijn?... Geloove wie 't kan, ik niet! Maar al hadden we ook niets van Zola'sche of andere boeren gehoord, [p.37] dan nog zouden wij voelen, dat hier levenszijden verzwegen of verdoezeld zijn. En indien dit niet voortkomt uit zekere zielsarmoede bij de schrijvers, een verfijningsontaarding, waardoor voor hen die levensuitingen ondoorvoelbaar zijn geworden, een zelfde zielsarmoede als die telkens nieuwe prikkels noodzakelijk voor hen maakt, om tot scheppen te komen, d
De ontdekkingen door een geleerde gedaan, zijn zijn eigendom niet! Zij maken deel uit van het bezit van allen. Zich eene ontdekking toeëigenen uit eene baatzuchtige beweegreden, zou zich schuldig maken zijn aan de verachtelijkste daad, die een mensch bedrijven kan.
Hij boorde zijn blik tot in het diepst van Enjolras' eerlijk oog en scheen er zijn gedachte in uit te vorschen. Met een glimlach, die de verachtelijkste, krachtigste en stoutmoedigste uitdrukking der wereld had, antwoordde hij met trotschen ernst: "Ik zie wat het is... Nu, ja!" "Gij zijt een spion?" "Ik ben agent van het gezag." "Hoe heet gij?" "Javert." Enjolras gaf dezen vier mannen een teeken.
"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach, tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch nieuw." "Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk een helsche list verontwaardigd.
Florentin, daar na Hertog de la Vrilliere, die 'er Heer van was, een der verachtelijkste Hovelingen van Lodewijk den XV. Hij kon zich beroemen van veertig duizend Lettres de Cachet uitgegeven te hebben; zijn bijzit Sabathier heeft 'er omtrent wel negen en dertig duizend van verkocht.
Thans, daar de rede en verlichting eenigzins over het bijgeloof zegepraalt, behoorde men dien scherprechter, hoe zeer zijn naam misschien reeds in vergetelheid is geraakt, een Gedenkteeken op te rigten, en de koninklijke en geestelijke monsters, aanstookers, of uitvoerders van dien moord, in de verachtelijkste houding aan zijne voeten te plaatsen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek