United States or Åland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een ruw berglokaaltje werd opgericht aan één kant van den ingang voor het bewaren van voedingsmiddelen, en aan de andere zij bouwde Mawson een bepaald subliem bouwsel, dat dienen moest voor chemisch en physisch laboratorium.

Op den elevated railway, dat barbaarsch bouwsel, dat mooie straten en pleinen als Greeley Square en Sixth Avenue bederft, is het den passagiers "positively" verboden, naast den conducteur te staan op het platform; maar ze staan er tòch.

Hoe schoon is, ongeschonden, in de zonnenkracht, 't wijduitgespreide bouwsel van de boomenpracht, ten toppen uit gedreven, en, van dracht, alzoo 't de Schepper eerst, beminnende, uit zijn handen goot!

Belawan heeft al den trek van het nieuwtijdsche en grootscheepsche in zijn ruimen en toch reeds te eng blijkenden aanleg, in zijn gedrang van reizigers en koelies, in zijn hooge en breede viaduct vooral, dat kenteekenende bouwsel van een verkeer, waarbij de ren der donderende treinen den mensch geen plaats meer laat op den beganen grond.

Maar de zon zoog weêr neêr door den wind, lichtte vaaltjes over den grond en smeet de breede lichte schaduw van Maries zware bouwsel in de hut, over Mathildes schoot en handen. Marie stond in haar eene muiltje, de hiel van haar andere voet stond omhoog, opgekarteld uit bedeesdheid door haar spreken met mevrouw. Zij voelde de hiel warmen.

Maar hoe liefdevol zijn ook de andere figuren in dit boek gebeeld. Carlotta, de zachte zuster van den goeden, fijnen, gewetensvollen pastoor van Cavarna, en Carmela, de flinke moeder van dat aardige kereltje Massi; de trotsche Luigia, de moeder der Muzzo's; Ambrogio Muzzo, de gegriefde, van zijn zonen beroofde vader, die ten slotte in wanhoop den trotschen kop buigt en zijn dochter met een Taddeï laat trouwen: in 's hemels naam ... hij heeft geen wil meer ... hij is òp. En die joviaal-ronde pastoor van Montagnola. Maar het Mayertje, ofschoon uitstekend doorvoeld, is niet zóó goed gebeeld: de schrijvers hebben hier te zeer den objectieven verhaaltoon verlaten, zijn te nederbuigend, te spottend, [p.36] te humoristisch geworden. Met den Zoppo, den uit den treure preekenden vegetariër en theosoof vormt zij niettemin een aardig kontrasteerend stelletje, waaraan we wel eens 'n fijn-comische situatie te danken hebben. Maar bovenal valt "'t Mayertje" te waardeeren, wanneer men deze figuur als compositorische waarde keurt. Zij blijkt dan, dunkt mij, van zelf te symboliseeren het verachtelijkste gevolg van een in 'n betrekkelijk primitief land binnendringende weelde, die weliswaar door het meerendeel harer gevolgen, maar toch vooral door dit, een tot dan nog natuurlijk-levende, landelijke bevolking langzaam corrompeert. In een van haar tallooze minnehandels gebruikt Madame Mayer een jong meisje uit het geslacht der Muzzo's als "postillon d'amour," welk kind op een van die boodschaptochten door den "minnaar" van het Mayertje wordt verleid.... Hoe men dan ook dit boek als een verzameling van losse tooneeltjes en tafereeltjes kan beschouwen is mij een raadsel. Zeer zeker zijn de steunbalken in het bouwsel verborgen en is dit niet fraai en goed? maar het dunkt mij wel wat zonderling van een bouwkundige, om, wijl hij de einden niet door de muren ziet steken, te meenen dat die balken er niet zijn! En nu lezer! "Ben ik uitgegaan om te vloeken en heb ik gezegend"? Neen, neen, ge vergist u, zoo ge dit meent, ik ben geen Bileam, en al berijd ik soms 'n stokpaardje, ik zit nooit op 'n "ezelebeest," zooals Couperus zou zeggen! Ik heb mooi gevonden en ik heb gezegend, ik vind leelijk en ik vloek uit echte en diepe ergernis: Wat dit boek zegt, dat zegt het voortreffelijk een enkele, in de sfeer van het geheel niet thuis hoorende metafoor, een enkel geaffecteerd zinnetje daargelaten, heeft ook de taal die aangenaam stemmende verzorgdheid, welke de gerechtvaardigde achting der schrijvers voor eigen vermogens bewijst maar in 't verzwijgen, daar zit 'm het ergerlijke in. Niet voor niets hebben we de Fransche boeren van Zola en de Balzac, de Hollandsche van Querido leeren kennen, en zouden deze eveneens katholieke Italianen zoo heel anders zijn?... Geloove wie 't kan, ik niet! Maar al hadden we ook niets van Zola'sche of andere boeren gehoord, [p.37] dan nog zouden wij voelen, dat hier levenszijden verzwegen of verdoezeld zijn. En indien dit niet voortkomt uit zekere zielsarmoede bij de schrijvers, een verfijningsontaarding, waardoor voor hen die levensuitingen ondoorvoelbaar zijn geworden, een zelfde zielsarmoede als die telkens nieuwe prikkels noodzakelijk voor hen maakt, om tot scheppen te komen, d

Ze kolden den muur uit, die krijt-troebling kreeg, als 'n gelaat onder den schijn van een groen-omkapte lamp. De heele fabriekswand met z'n donker-wazige ramen, werd door de grauwing der wolk van een marmeren kilheid, van een wegdeinende bleekheid, van een doorzichtlijke teerheid, alsof ze geen bouwsel van steen en cement, maar 'n droom-ding van nevel en misten.

Waar bleef de bekoring van vele Goethe-gedachten, in dit stuk en elders uitgesproken, zonder haar versvorm, die menigeen willekeurige kunstvaardigheid dunkt? Men denke zich Wanderers Nachtlied in proza! men verandere in iederen zin één enkel woordje, en men zal bespeuren dat heel het lichte bouwsel ineenschrompelt, gelijk de fijne flamboyante webbe eener spin, waarvan een hangdraad is geknakt.

Het gehucht ligt open en bloot tusschen den boschrand en het strand van de zee, zonder eenige afsluiting, haag, hek noch heining. Het is niet anders dan een paar dozijn hutten, zoo armzalig, scheef geduwd door den zeewind, verzakt in het zand, vervallend, aan flarden, dat het een hoop bladers en takken lijkt door den storm bijeengewerveld uit het knakkende bosch, eer dan menschelijk bouwsel.