Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 mei 2025
Heur eigenen honger voelde zij niet, 't was eene eindelooze weemoedigheid, eene onlust die drukte en te ziene stond op de vuile muren, op de doode stoof en de manke stoelen. "Geen eten!" 't Schreeuwde luide overal rond waar ze de oogen wendde en van dezen keer was 't zonder eenige hoop op beternis.
Een oude kist, een gebroken tafel en een paar manke stoelen maakten met eenig ander huisraad op den bezoeker den indruk, dat verval, slordigheid en verwaarloozing hier woonden. Vrouw Juttner zat, bij een eindje kaars, het buisje van haar zoon Kobus te verstellen, toen de pandjesbaas binnentrad.
Zijn gedachten bij het spel bepalen kan hij niet, en niettegenstaande hij veel goede kaarten krijgt verliest hij telkens, zoodat Kees en de Bobberd hem er over in ’t ootje nemen en de laatste eindelijk, met een reeds bezwaarde tong, hem toevoegt: „Zie je wel, manke, dat je duiten te veel hebt?” ’t Is lang over eenen, als hij ’t Schuttertje verlaat.
„Gekheid! ’k zou ze dadelijk hebben gewisseld. Nou, zeg! zóó mal niet, hoor, manke! Als een arm mensch wat vindt, is het een bestiering van de Voorzienigheid, dan moet hij ’t hebben, ten minste als ’t niet zóóveel is, dat je er door in den kijker loopt. En de nummers bekend? Dat ’s een praatje. Ja!
»Dat Sint Olaf mij straffe!" ging Sylvius Hog onverstoorbaar voort, »als ik had kunnen denken, dat ik hier met een manke vlerk zou aankomen." En terwijl hij dit zeide, greep de goede man de hand der waardin en drukte die hartelijk. »Mijnheer Sylvius?" »Wat belieft u, lieve Hulda?" vroeg hij vriendelijk. »Verlangt gij dat mijn broeder een geneesheer te Bambel ga halen?" »Een geneesheer?"
De Baron glimlacht met een heimelijke traan in ’t oog en freule Constance, die gedurende het geheele gesprek den manke goed heeft opgenomen en zijn gelaat, zonder dat hij ’t merkt, trek voor trek bestudeert, slaat een innig meewarigen blik op den koetsier, die nog steeds zijn hoed in de hand ronddraait en met alle oplettendheid naar die beweging schijnt te zien.
Een oogenblik is het doodstil in ’t vertrek, dan zucht de manke hoorbaar, diep, draait zijn hoed rond in zijn handen en zegt dan zachtjes, met trillende stem: „Ik ben zoo arm!” Er is iets in de houding van den snorder dat voor hem pleit; hij staat daar bescheiden, kalm en rustig.
„Kierssen is er weer geweest, van morgen. ’k Had geen cent meer en van middag is hij toen nog weerom gekomen, om te zeggen, dat zijn patroon geen geduld meer hebben wil; morgen over acht dagen moeten we verhuizen.” „Zoo! hm!” Werktuiglijk grijpt de manke naar het taschje. „’t Is een ijselijkheid. Waar moeten we met die schapen van kinderen naar toe?” „Zoo’n kerel!
Eenige dagen waren verloopen en nog altijd was de tasch met bankpapier in ’t bezit van „den manke”. Hij was, na lang beraad met zichzelven, tot het besluit gekomen om ’t geld zoolang te houden, totdat er navraag in de kranten kwam.
De manke hoort hem zeggen: „Betaal den koetsier en geef hem een gulden fooi!” ziet hem langzaam de trappen opgaan en in de vestibule verdwijnen. Iets later ontvangt hij de vracht met de fooi en zal wegrijden. Vóórdat hij dat doet, kijkt hij werktuiglijk nog eens in de vigilante en ontwaart het valies, dat op den bodem is blijven liggen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek