United States or Dominica ? Vote for the TOP Country of the Week !


LEANDER. Wel nu, zyt gy ’t niet die de hand Dorst aan myn dienaar slaan, Mejuffrouw? en de Heeren Zo stout uittartten, en ons dorst zo stout braveeren? Uw naam? IZABEL. Is Izabel. LEANDER tegen Wouter. Schryf. En hoe out? IZABEL. Myn Heer, ’K heb achtien jaaren. JERONIMO. Laat eens zien, een weinig meer; Doch ga maar voort. LEANDER. Zyt gy getrouwt, of haat gy ’t trouwen? IZABEL. Neen, Heer.

Helaas! myn zotheid is zo groot Als Vaders zotheid, ja noch grooter, was ik dood! WOUTER. Hoe, wilt ge ook rechten? LEANDER. Ei zwygt stil, en hoort me aandachtig. Kent gy dat huis wel? WOUTER. Ha, nou vat ik je; waarachtig De liefde Heer zit jou al vroeg om ’t hart, ja wel! Wou jy niet spreeken van Mejuffrouw Izabel?

JERONIMO. Ei, geeft ze aan my weêrom. WOUTER. Dat zal ik my wel wachten; My dunkt het is genoeg dat my die zyn getelt, Ik wou ze geven om geen heele kist met geld. LEANDER gekleed als een Commissaris, JERONIMO, WOUTER. WOUTER. Zie daar heel wel ter snee, myn Heer de Commissaris.

LEANDER. Maar gy verstaft, myn vader. Kom, Oratyn, gelei uw meester, hy word moe, Leg hem te bed, en sluit de deur en ’t venster toe; Gy zult hem koesteren, en op zyn stuipen letten. ORATYN. Wilt dan te minste een zotte oppasser by hem zetten. DANDYN. Wat recht hebt gy om my naar bed te brengen? zoet, Verkrygt eerst een Arrest dat ik gaan slaapen moet.

Myn Heer, uw komst is hier zo nodig, als ze raar is: Die Heer, die ginder staat, die heeft my uit zyn schat, Zo datelyk vereerd een brave schop in ’t gat. LEANDER. U, Heer? WOUTER. My, Heer, ja toch; en wyl ik na behooren My kweet, gaf hy me noch een lap om by myn ooren. LEANDER. Hebt gy getuigen Heer? ei, zeg, wie was’er by? WOUTER. Den oorband is noch warm, myn Heer, ei, voelt het vry.

Even verschillend van de antieke liefde van Hero en Leander of Daphnis en Chloë of van de Germaanse opvatting als van die van Sigurd en Brynhilde twee geliefden die als gelijken tegenover elkaar staan, dwingt de liefde in de minne-poëzie der troubadours de man op zijn knieën, de vrouw dienende en haar aanbiddend, tegenover de trots afwijzende of genadig nederbuigende vrouw, presies gelijk de Kerk de krijgsman, de baron, op de knieën dwong voor de gekruisigde zoon van de timmerman en de Moedermaagd.

Noch d’Exploteur was my Noch Commissaris niet bekent, gelooft me vry. LEANDER. Ja toch, ’k geloof het wel, myn Heer, wat moog je praaten. Maar zo gy my gelooft, zo zult gy ’t daar by laaten. ’t Is doch vergeefs dat gy, dan naar uw Rechter, nu Naar uw Party, dan ’t Hof wilt loopen; geef aan u Wat meerder rust, en zyt wat met u zelf bewoogen. Drie vierden van uw goed is reeds, myn Heer, vervloogen.

DANDYN. ’k Wil in drie maanden in myn huis niet weder komen, Des heb ik zakken en Processen meêgenoomen. LEANDER. Wie zal je voeden? DANDYN. Wie? ik denk de slager. LEANDER. Maar, Waar zal je slaapen? DANDYN. In de Vierschaar, dat is raar. LEANDER. Neen, eet en slaapt in huis, dat zal u beter voegen Als in de Vierschaar; laat uw hof u vergenoegen.

Ik ontkleedde mij, bond mijn goed in een pakje boven het hoofd en liet mij zachtkens te water om als een tweede Leander naar wal te zwemmen. Nog geen twintig el was ik van het schip af, toen ik door den schildwacht werd opgemerkt, die mij voor een der gepreste matrozen aanziende, die deserteeren wilde, toeriep terug te keeren.

VALENTIJN. Nu, met een ladder, hecht van touw gemaakt, Met een paar haken, die men vast kan werpen, Beklimt men eener tweede Hero toren, Zoo maar Leander stout het wagen durft. HERTOG. Nu, spreek, zoo waar gij aad'lijk bloed bezit, Waar kan ik zulk een ladder mij verschaffen? VALENTIJN. Wanneer behoeft gij die? Meld dit mij, heer.