Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 19 juni 2025
"Entrez!" riep deze hem toe. "Ge moet mij excuseeren! Ik heb eerst zooeven mijn ablutions voleindigd," zeide hij toen met een fijn lachje en stond in zijn hemd voor hem. "Ik bid u, geneer je niet," antwoordde Lewin en ging aan het venster zitten. "Heb je goed geslapen?" "Als een os. Gaan we vandaag weer op de jacht?" "Wil je thee of koffie drinken?" "Noch het een, noch het ander.
Hij ziet er blijkbaar geen kans toe en eindigt met zich te excuseeren dat hij 't niet weet. De chauffeur, geërgerd, noemt in zichzelf den Nederlander een stommerik, die den weg in zijn eigen land niet kent, en rijdt zoekend verder. Hij komt niet op het idee dat hij zelf, en niet de Nederlander, in dit geval de stommerik is. Zoo zaten wij te sukkelen in Nancy, om den weg naar Dijon te vinden.
"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten. Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."
"Volgaarne, ofschoon het mijn gewoonte niet is om naar mijn bureau te rijden. Men mag echter wel zien, hoezeer Johan de Witt de vriend is van den Prins van Oranje. Tot van middag, mijnheer De Ruyter," vervolgde hij tot den Luitenant-admiraal. "Uwe Edelheid zal mij wel excuseeren."
Ik kon het niet helpen, dat mij inviel, hoe gegeneerd hollandsche burgerjuffrouwen zouden zijn, als een heel gezelschap vreemden plotseling in hun slaapkamer voor hen stonden, hoe ze zouden opspringen en zich excuseeren over dit en over dat, hoe een drukte ze zouden maken en ons laten voelen, dat wij, onverwacht gekomenen, onwelkom waren. Hier was niets van dit alles.
U moet mij excuseeren, want ik word gewacht op de brug om over uw aller veiligheid te waken! Bravo leve de kommandant, hoera! Pang! Een flesch Moët knalt open! Eerst nog een glaasje op je gezondheid, kommandant. Nu goed dan, nog één! Je welzijn meneer Bergersma! Dank u!... Dames en heeren! hij leve, onze gezellige kommandant! Hiep hiep hoera! lang zal hij leven, lang zal hij leven in gloria!
"Als het Uwe Hoogheid schikte, morgen om elf uur," antwoordde de Heer Van Heenvliet, terwijl hij zijn prachtig gouden met diamanten bezette horloge uit den zak haalde. "Maar Uwe Hoogheid zal mij thans excuseeren, dat ik Haar quitteer. Ik heb nog dringende zaken te doen." "Ik dank U voor uw bezoek, mijnheer Van Heenvliet," zeide de Prins.
Reeds den 23en April 1623 was een vloot van elf schepen bemand met 1637 koppen, uitgerust op last van de staten-generaal volgens een ontwerp van prins Maurits, uit Goeree vertrokken onder bevel van Jacques l'Hermite, G. H. Schapenham en Jan Willemsz Verschoor. Het doel van deze vloot was "naar Amerika te zeilen, den vijand daar zooveel mogelijk afbreuk te doen, te trachten de galjoenen, die jaarlijks uit Manila te Acapulco binnenvielen, zoo mogelijk te onderscheppen en daarna naar de Philippijnen over te steken, om de Chineesche jonken waar te nemen". De resultaten van dezen tocht, voorzoover zij met ons onderwerp in betrekking staan, zullen wij eerst later behandelen, om ons nu bezig te houden met de hulp, die de gouverneur-generaal P. de Carpentier en zijne raden besloten hadden deze vloot, de Nassausche genoemd, in de Philippijnsche wateren te doen toekomen. Aan Sonck en zijn raad op Pehou (toen reeds op Formosa) en den admiraal l'Hermite werd overgelaten te bepalen, wat met de vereenigde vloten tegen Manila zou worden uitgericht. Sonck en zijn raad vonden goed zes schepen en drie Chineesche jonken naar Manila te zenden, onder bevel van Pieter Muyser. Hem was opgedragen de Nassausche vloot, die in April ongeveer voor Manila verwacht werd, van victualiën te voorzien en zich met haar te vereenigen. Hij moest zooveel mogelijk zorgen, dat geen Chineesche jonken, noch Spaansche- of Portugeesche jachten de Philippijnen bereikten en verder den vijand zooveel mogelijk afbreuk doen. Sonck achtte het niet geraden "iets tegen Manilha of het fort Cavite te attenteeren," maar, schreef hij, "hebben voorgedragen en gerecommandeert eenige vliegende tochten in 't landt te doen om menigte van volck ter peuplatie van Batavia, Amboyna en Banda te becomen" . Den 27en Jan. ging Muyser met Het Wapen van Zeelandt, Noord-Hollandt, Oranje en de jachten De Haen, Victoria en De Fortuin van Formosa onder zeil. De bemanning bestond uit 432 koppen en men had voor acht maanden levensmiddelen aan boord. De Fortuin en De Victoria werden vooruit gezonden om de drie Chineesche jonken te waarschuwen, dat de Hollandsche schepen zee gekozen hadden. De Fortuin keerde denzelfden avond nog terug zonder de jonken gezien te hebben; De Victoria zullen we later eerst weer ontmoeten. De vijf overige schepen kregen 2 Febr. reeds kaap Bolinao in het gezicht en den 3en Wittertseiland, waar zij bemerkten, dat de Spanjaarden van hun komst aan de bewoners van Manila bericht gaven door het branden van vele vuren. In de baai van Manila aangekomen, stelden de onzen een onderzoek in naar de macht van den vijand; Oranje en Noord-Hollandt waagden zich zoo dicht bij de stad en het fort, dat ze het hadden kunnen beschieten en de menschen zeer goed konden waarnemen. Over de daar aanwezige scheepsmacht behoefden zij zich voorloopig niet ongerust te maken. Deze bestond uit een vrij groot schip en vier galjoenen, die echter alle in zulk een toestand verkeerden, dat ze niet binnen een maand zouden kunnen uitloopen. Slechts één galei en één jacht waren in goeden staat. De Hollandsche schepen hielden zich geruimen tijd bij het eiland Mariavele op, waar ze ook eenige keeren landden om hout en ballast in te nemen. Den 17en Febr. werden ze bij een dergelijken landtocht overvallen, wat het verlies van zeven man tengevolge had. Slechts twee lichamen vonden de onzen terug, waarvan de vijand de hoofden als zegeteekenen had meegevoerd. De vijf anderen waren den Spanjaarden blijkbaar levend in handen gevallen en als gevangenen meegevoerd. Den 18en naar Wittertseiland onder zeil gegaan, namen zij een Chineesche jonk met hout geladen, waarop zich slechts zeven Chineezen bevonden. Na nog eenige dagen vergeefs gekruist te hebben, ontdekten zij den 26en een zeil, wat tot groote vreugde beiderzijds het jacht Victoria bleek te zijn. Dit schip had de opdracht volbracht en de jonken gewaarschuwd. Deze hadden echter niet in zee kunnen komen, naar hun zeggen, wegens den lagen waterstand. Tot den avond van den volgenden dag wachtte De Victoria te vergeefs op de Chineesche scheepjes en zeilde toen weg naar de Philippijnen, in de hoop aldaar de Hollandsche vloot aan te treffen. Hierin was het jacht niet gelukkig. Bijna een maand kruiste het langs de kust, waagde zich zelfs tot op vijf mijlen voor de baai van Manila, zonder iets van de vloot te bemerken, tot eindelijk de lang verwachte Hollandsche zeilen zich aan den horizont vertoonden, terwijl den volgenden dag, den 27en Febr. zich ook eindelijk twee van de drie Chineesche jonken bij de vloot voegden. Zij vertelden zes dagen na het vertrek van De Victoria te zijn uitgeloopen; één van de drie echter, niet goed bezeild zijnde, was terug gekeerd en had waarschijnlijk koers gezet naar Tayouan. "De ware rede zal wel zijn," schrijft Muyser aan Sonck, "dat die derde jonk is terug gekeerd om een dergelijk scheepje, dat door hen afgeloopen was, in veiligheid te brengen". Veel voordeel hebben ze niet van de Chineezen gehad, daar ze steeds van de vloot afdwaalden, zich liever ophoudende in de nabijheid van de kust, dan in open zee. Na den 3en Maart verdwenen ze voor goed, waarover Muyser en zijn tochtgenooten zich echter niet al te zeer bedroefden, omdat ze meer last dan nut van hen hadden ondervonden. Van veel meer ongerief was het gebrek aan drinkwater, waardoor zij herhaaldelijk genoodzaakt waren aan land te gaan, om te zien of ze geen plaats konden ontdekken, waar dit geschikt te bekomen was. Den 15en was het geluk hen gunstig. Op 16° 15´ vonden zij een baai, door hen betiteld "Muyserbaai", waar niet ver van het strand, het water uit drie aderen uit den grond te voorschijn kwam. De qualiteit was "schoon en liefelijck", de quantiteit "soude men nauwelijks verwenschen" . De inwoners toonden zich zeer vijandig en moesten door musketschoten op een afstand gehouden worden. Het land ingaande kwamen zij in een dorp, dat door de bewoners verlaten was. Er werd daar suikerriet en bananen aangetroffen. Muyser had streng bevel gegeven niets te beschadigen om te zien of de bewoners naderhand niet eenigszins gewilliger zouden toestaan, dat er water gehaald werd. Na hiervan een voldoende hoeveelheid ingenomen te hebben, kozen ze weder zee en ontdekten den 13en April zeven zeilen, welke zij dadelijk voor Spaansche herkenden. Toen deze vijandelijke vloot op hen afkwam, besloten Muyser en zijn raad verder zeewaarts te gaan, om de Spanjaarden van een aanval te weerhouden. Deze toch bleven liefst dicht onder de kust, om zich aldus in tijd van nood met een vaartuig, dat zij daartoe altijd tot hun beschikking hadden, gemakkelijk te kunnen redden. Zij schenen nu echter hunne beschroomdheid te overwinnen en trachtten de onzen in te halen, wat hun niet dadelijk gelukte, ofschoon het jacht De Haen slechts zeer langzaam vorderde. Maar den volgenden dag waren zij in de nabijheid der Hollanders gekomen en nu moest men wel tot het gevecht overgaan. Het jacht Victoria, dat voor den wind gaande zeer slecht bezeild was, zou door de bemanning, nadat het in brand gestoken was, verlaten worden, indien de galei er op afkwam. De schipper van dit jacht, een zekere Keyser, behoorde blijkbaar niet tot de heldhaftigen, daar hij al zeer spoedig bevel gaf het jacht te verlaten, "vóór het in eenig peryckel was", schrijft Muyser, en zelf een der eersten was, die zich in de boot bevond, terwijl hij verzuimd had het aan de vlammen prijs te geven. Overigens ontvingen de drie Hollandsche schepen De Fortuin en De Haen zeilden vooruit, daar zij niets konden uitrichten de Spanjaarden zoo goed, dat zij moesten afdeinzen. Bij den tweeden aanval "trommelden (zij) er met (hun) driën gelijckelijck, principalijck op hunnen admirael soo op, dat zij genoodsaeckt waren 't aen boort comen voor die tijt t' excuseeren". De Spaansche admiraalsvlag werd ingenomen en bleef gedurende twee uur om den stok geslagen, terwijl de galei tusschen het kleine jacht en het admiraalschip af- en aanvoer. De Hollanders veronderstelden, dat dit plaats had, omdat de admiraal Geronimo de Silva gesneuveld was en er een andere moest benoemd worden door de zich misschien aan boord van het jacht bevindende leden van de Audiencia. Dit was echter, zooals wij later zullen zien, niet het geval; maar wat ook de reden geweest zij, de aanval werd niet hernieuwd, de vijand liet de onzen langzamerhand van zich wegloopen en keerde zelf landwaarts. Reeds den volgenden dag besloten Muyser en zijn raad wederom naar de kust te zeilen, maar daar in de instructie uitdrukkelijk stond zich voor den vijand te wachten, zoolang de Nassausche vloot niet met hen vereenigd was, werd er bepaald zeven
MEVR. LINDE. Ja, tamelijk wel. HELMER. Nu, dan is het heel waarschijnlijk dat ik u een betrekking zal kunnen bezorgen.... Zie je wel! Zie je wel! HELMER. U is op een gelukkig oogenblik gekomen, mevrouw.... MEVR. LINDE. O, hoe kan ik u genoeg danken?... HELMER. Heelemaal niet noodig. Maar vandaag moet u mij excuseeren.... RANK. Wacht, ik ga met je mee. NORA. Blijf niet lang weg, Torwald-lief.
Aan zoo iets heeft ze immers niet kunnen denken, op hare jaren: acht en vijftig! Na reeds twaalf jaren weduwe te zijn geweest! Nee o nee! Een man zooals hij in de kracht van 't leven! Maar toch, als onmogelijk heeft ze het niet beschouwd. "Mijnheer Kippelaan," zegt de weduwe met eenige terughouding zeer deftig: "mijn broeder de generaal lijdt waarlijk aan hoofdpijn. U zult hem excuseeren.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek