Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 28 juni 2025
Daarna wenden zij zich kalm naar den uitgang, maar een luid gefluit en gesis, dat hen uitgeleide doet, doet hen stilstaan. Zeger wenkt één der kellners. »Haal mij dien zak eens even," zegt hij, op den zak wijzend, die zoo'n belangrijke rol heeft gespeeld en bij het buffet is neergelegd. De gedienstige kellner, die tuk is op een fooi, haalt hem. »Van wien is die zak?"
Zij hitsten den man op, zooals men een dollen hond ophitst, en geen vijf seconden later volgt reeds de daad, en geeft de Engelschman den Boer een slag boven den neus, dat het bloed er uit stroomt. Zeger is de kalmste der gebroeders; hij heeft iets in zijn karakter van tante Martje, zijn moeder, en schijnbaar bedaard ontdoet hij zich van den bandelier.
Hij wendt zich naar dat tafeltje, maar op hetzelfde oogenblik is het opzet of geen opzet? steekt mijnheer Watkins het rechterbeen vooruit. Het scheelt weinig, of de Boer zou er over gestruikeld zijn. »Je kunt je lange beenen wel voor je houden," meent Zeger Jansen. »Dat zal ik jou niet vragen," is het brutale antwoord.
»Tegen Cecil Rhodes kan niemand op," meent mijnheer Watkins, en dit zeggende, strijkt hij welgevallig zijn rooden baard, en werpt een uitdagende blik naar de vier steenen des aanstoots in de nabijheid. Zeger staat intusschen op, om een vuurhoutje te nemen, want hij wil zijn pijp aansteken, en op het tafeltje, waar mijnheer Watkins zit, ziet hij een doosje liggen.
»Ik dacht het wel," zeide hij schouderophalend; »'t is niet veel soeps!" En zich tot zijn broeders wendend, roept Zeger Jansen: »Op jongens, naar Waterfontein!" Zij gaan naar buiten, en een oogenblik later verkondigt luid hoefgetrappel, dat de Boeren zijn vertrokken. Charles Marling en Lena, zijne vrouw, zaten in de huiskamer.
»Vader," riep Zeger, »wat wilt ge?" »Wat ik wil?" antwoordde hij. »Wat ik wil? Begrijpt ge dan niet, dat Engeland zijn scherpschutters op mijn Frits zal afzenden, en hem een kogel zal jagen door het moedige hart? Ik wil hem redden; redden wil ik hem of met hem sterven!" Zeger wenkte zijn broeders. Hij behoefde geen woord te zeggen; zij begrepen hem.
»Die ligt nog in katzwijm," antwoordt Gert met een leuk gezicht, en zijn broeders beginnen luid te lachen. Maar mijnheer Watkins lacht niet, en uit den zak komt een gebrul als van een gewonden ever. »Nu," meent Zeger goedhartig, »ik zal er je uitlaten, roodbaatje, maar ik waarschuw je: leg nooit meer aan met een Afrikaanschen Boer!" Hij opent den zak, en mijnheer Watkins kruipt er uit.
»Wel meester," roept Zeger, de oudste der broeders, »hebben we jou toch eindelijk gevonden, man? Ons werd verteld dat gij kellner waart geworden in een Johannesburger herberg, en dit is nu de derde herberg, die wij van avond aandoen, om jou te zien." »Dat vind ik heel aardig, heel vriendelijk," antwoordt de gewezen meester; »gij zijt zeker op reis naar uw ouders?"
Het eene stelt voor een Amsterdamsch burger uit het jaar 1633, scheepsbouwer en teekenaar van scheepsontwerpen van beroep, met zijne vrouw, die een briefje binnen brengt. Het andere is Michiel Azn. de Ruyter, in gesprek met zijnen stuurman Zeger. Al dadelijk valt het op, dat De Ruyter en Zeger, elk met een paar gelijke platvoeten en een paar zwarte kuiten, recht op en neer naast elkaar staan.
De rechterhand van stuurman Zeger neemt op eene wijze den hoed af, die noch de manier van een zeeman, noch die van een fijn heer is. Houvast zit er niet in; een groote, vilten, zeventiende-eeuwsche hoed zou wel anders doorbuigen, als men dien bij het uiterste randje tusschen duim en vinger aanvatte. Hij lijkt wel van hout.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek