United States or Denmark ? Vote for the TOP Country of the Week !


Waarom moest het winter worden? Waarom moesten de bladeren vallen en de bloemen sterven? Waarom? Waarom? Daar dansten in de diepte van 't kreupelhout weder de blauwe lichtjes. Zij kwamen en gingen. Ingespannen staarde Johannes hen na. Hij zag het groote, heldere lichtje glanzen op den donkeren boomstronk. Windekind sliep vast en rustig.

Het roodborstje was niet schuw voor Johannes. Het vloog op zijn arm. Dat was juist als vroeger. Het moest toch Windekind zijn, dat blauwe wezen. 'Vertel me eens hoe je heet, jongetje, zeide Windekind's stem. 'Kent gij mij niet? Weet ge niet, dat ik Johannes heet? 'Hoe zou ik dat weten? Wat beteekende dat? Het was toch die bekende, zoete stem, het waren toch die donkere, hemeldiepe oogen.

Ik geloof, dat hij dat te kinderachtig vindt. Simon houdt alleen maar van de vischvrouw en dat ook alleen maar, als hij honger heeft. Gelooft ge, dat Simon een gewone kat is, Windekind? 'Neen, hij is vroeger een mensch geweest. Hoe-oe-oe! boms! daar vloog een dikke meikever tegen Johannes aan.

En hij had een gevoel, alsof hij het vreemde, blauwe wezen al lang kende. 'Ja Johannes! hoorde hij en de stem klonk als het schuifelen van het riet in den avondwind of het ruischen van den regen op de bladen in het bosch. 'Hoe moet ik u noemen? vroeg Johannes. 'Ik ben geboren in den kelk eener winde. Noem mij Windekind!

Toen zij aan het duin kwamen, dat Johannes kende, werd het hem week te moede en hij fluisterde telkens 'Windekind! Windekind! Daar was het konijnenhol, en de duin, waartegen hij eens geslapen had. Het grijze rendiermos was week en vochtig en kraakte niet onder zijn voet. De rozen waren uitgebloeid en de gele Teunisbloemen met haar bedwelmenden, flauwen geur staken bij honderden de kelken op.

Zoo diep als de oogen van Windekind, doch in hun blik was eindeloos zachte weemoed, zooals Johannes dien nimmer in andere oogen gezien had. 'Wie zijt gij? vroeg Johannes. 'Zijt gij een mensch? 'Ik ben meer! zeide hij. 'Zijt gij Jezus, zijt gij God? vroeg Johannes.

'Wiet! wiet! zei het roodborstje en vloog haar achterna. Toen zij weg was, en alleen haar beeld bij hem achterbleef, twijfelde hij er niet meer aan wie zij was. Zij was dezelfde wie hij al zijn vriendschap had gegeven, de naam Windekind klonk flauwer in hem en verwarde met Robinetta. En alles werd weer om hem heen, zooals het vroeger geweest was.

Toen sprong Windekind luchtig op de zijde van de boot, die niet bewoog onder dien last, en kuste Johannes op het voorhoofd. Wat was dat een vreemde gewaarwording voor Johannes! Het was of alles om hem heen veranderde. Hij zag alles nu veel beter en juister, dacht hij.

En Windekind lachte en staarde Johannes zoo vertrouwelijk in de oogen, dat het hem wonderbaar zalig te moede werd. 'Het is vandaag mijn verjaardag, zeide Windekind, 'ik ben hier in den omtrek geboren, uit de eerste stralen der maan en de laatste der zon. Men zegt wel dat de zon vrouwelijk is. Dat is niet waar. Hij is mijn vader. Johannes nam zich voor, morgen op school van den zon te spreken.

Windekind trok hem ter zijde: 'Het is maar beter, dat wij weggaan, Johannes! fluisterde hij, 'gij hebt het weer verkorven. Ja! Ja! dat komt er van, als men bij menschen is opgevoed! Haastig glipten zij onder de vleugels van den vleermuisportier door en kwamen in de duistere gang. De beleefde glimworm wachtte hen op. 'Hebt gij u goed geamuseerd? vroeg hij. 'Hebt gij koning Oberon gesproken!