Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 juli 2025
Hij had geen tijd om het te beklagen, want gerucht van stemmen en gekraak van takken vervulden de open plek van het bosch. Een menigte menschen naderde. 'Nu zullen wij lachen, zeide Windekind. Daar kwamen zij aan, de menschen. De vrouwen met manden en parapluies in de hand, de mannen met hooge, rechte, zwarte hoeden op. Ze waren meest allen zwart, erg zwart.
Windekind lachte en schommelde met zijn grashalm op en neder. 'O! zei hij, 'gij moet hen niet dom noemen. De menschen gaan naar de mieren om wijs te worden. Zoo toonde Windekind aan Johannes alle wonderen van het bosch, zij vlogen beiden tot de vogels in de boomtoppen en in de dichte heesters, daalden af in de kunstige woningen van de mollen, en zagen het bijennest in den ouden boomstam.
Tallooze glimwormen kropen daartusschen en over de zoldering rond, en vormden een alleraardigste beweeglijke verlichting. Er was aan 't eind der zaal een troon gebouwd van stukjes vermolmd hout, die licht gaven. Dat was een mooi gezicht! Er waren veel gasten. Johannes voelde zich maar half thuis in de vreemde menigte en drong dicht tegen Windekind aan. Hij zag er vreemde dingen.
Doch Pluizer kneep hem de beide handen, dat hij ineenkromp. 'Wat hebben wij afgesproken, mannetje? siste hij hem in 't oor. 'Zoeken zouden wij, niet waar? Wij zijn hier niet in de duinen, bij Windekind en bij stomme dieren. Wij zouden menschen zijn, menschen! versta je. Als je een kind wilt blijven, als je niet sterk genoeg bent om mij te helpen, laat ik je gaan, zoek dan alleen!
Het zong en suisde in zijn ooren. 'Hij schijnt Andersen gelezen te hebben. 'Hij is niet recht bij 't hoofd. De man voor hem zeide: 'Als je Andersen kent, mannetje! dan moest je meer van zijn eerbied hebben voor God en zijn Woord. 'God! dat woord kende hij, en hij dacht aan de les van Windekind. 'Ik heb geen eerbied voor God.
Van esschenhout maakt men kruisjes en stelen voor kerkezakjes. Johannes werd nieuwsgierig naar die kleine, vlijtige kabouters, en hij liet Windekind beloven, hem bij één van hen te brengen. Lang was hij reeds bij Windekind geweest, en hij was zoo gelukkig in zijn nieuw leven, dat hij nog weinig berouw gevoelde over zijn belofte, al het achtergelatene te vergeten.
Als gij goede vrienden met mij en Windekind blijft en standvastig en trouw zijt, zal het u wel gelukken. De elfenkoning knikte daarbij hartelijk met het schoone hoofdje en overgelukkig dankte Johannes hem. Daar begonnen drie kikkers, op eene kleine verhevenheid van vochtig mos gezeten, de inleiding tot een langzame wals te zingen en er vormden zich paartjes.
En Johannes hielp met sidderende handen de losgemaakte koorden weer vaster om de pootjes van het konijntje strikken. 'Wij zullen toch eens zien, zeide Pluizer, 'of ik je niet evenveel moois vertoonen kan als Windekind.
En totdat de tranen, die in zijn wijd geopende oogen welden, de schoone zon omfloersten en de pracht van hemel en aarde deden wegdeinzen in een duistere, trillende schemering ... 'Zoo moet gij bidden! zeide toen Windekind. Hebt gij wel eens op een fraaien herfstdag door het bosch gedwaald?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek