United States or Australia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het deed hem pijn, als de herfstwind rusteloos de arme, moede boomen schudde en zweepte, dat de bleeke achterkant der groene bladeren boven kwam en geel loof en dorre takken opvlogen in de lucht. Wat Windekind vertelde, gaf hem geen voldoening. Veel begreep hij niet, en nimmer kreeg hij een volkomen duidelijk en bevredigend antwoord, wanneer hij een van zijn oude vragen deed.

Daarom smeekte hij de beide goede menschen, of hij bij hen mocht blijven. Hij zou gehoorzaam zijn en voor hen werken. Hij zou helpen den tuin en de bloemen te verzorgen. Alleen dezen winter maar. Want hij hoopte in stilte, dat Windekind met de lente zou terugkomen. De tuinman en zijn vrouw dachten dat Johannes was weggeloopen, omdat hij thuis hard behandeld werd.

Er waren geen tijden van angst of eenzaamheid, waarin altijd het berouw komt. Windekind verliet hem nooit, en bij hem was elke plek een te huis. Rustig sliep hij in het wiegelend nest van een karkiet, dat tusschen de groene riethalmen hing, al brulde de roerdomp en krasten de kraaien nog zoo onheilspellend.

Hij werd er stil onder, en angstig maakte zijn vader de opmerking, dat Johannes na dien nacht in de duinen zeker een ziekte onder de leden had gekregen. Johannes echter verlangde naar Windekind.

Heerlijk scheen het hem, als hij er van droomde, doch overdag kon hij zich niet meer te binnen brengen, hoe het geweest was. Hij wist alleen, dat zijn verdriet en verlangen van vroeger beter waren, dan het ledige, doode gevoel dat hij nu kende. Hij had eens smartelijk naar Windekind verlangd, hij had eens uur aan uur op Robinetta gewacht. Hoe heerlijk was dat geweest! Robinetta! Verlangde hij nog?

'Ja, dat komt er van, Johannes. Ge moet u niet zoo lomp gedragen! Men kan toch wel merken, dat gij bij menschen geboren zijt! 'Het spijt mij, ik zal mijn best doen. Maar het was ook zoo aardig! 'Het wordt nog veel aardiger, zei Windekind. Zij staken het grasveldje over en bestegen de duin aan de andere zijde.

De bleeke man zeide, dat God ter wille van hun bijeenkomst de zon zoo vroolijk had laten schijnen; toen lachte Windekind en wierp van uit de dichte bladen een eikel op zijn neus. 'Hij zal het anders ondervinden, zeide hij, 'mijn vader zou voor hem schijnen, wat verbeeldt hij zich wel.

Ik kan hem immers vertrouwen! Het schoone wezen trilde vroolijk met de gazen vleugels en tikte Johannes met de Irisbloem, die hij in de hand had, op de wang. 'Zij vindt het niet goed dat ik bij u gekomen ben. Gij zijt de eerste. Maar ik vertrouw u, Johannes. Gij moogt nooit, nooit aan een mensch mijn naam noemen of over mij spreken. Belooft gij dat? 'Ja, Windekind, zei Johannes.

Windekind lachte en sloeg den sigarenrook voor zich weg met een varentak, Johannes kwamen de tranen in de oogen, echter niet van den rook. 'Windekind, zeide hij, 'ik wilde weg, het is zoo leelijk en zoo hard. 'Neen, wij moeten nog blijven. Gij zult lachen, het wordt nog grappiger. Het zingen hield op en de bleeke man begon te spreken.

'Ga mede, zei Windekind tot Johannes, 'ik zal u voorstellen. En zij drongen tot aan 's konings zitplaats door. Oberon spreidde de armen vol vreugde uit, toen hij Windekind herkende en kuste hem. Dit gaf een gefluister onder de gasten en afgunstige blikken van het elfengevolg.