Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 juni 2025
Johannes voelde weder hoe het was, toen Windekind hem had leeren bidden. Was zij daar niet, de lichte gestalte in het blauwe kleed? Zie! daar midden in het licht, wat daar schemert in een waas van goud en blauw, is dat niet Windekind, die hem wenkt? Johannes vloog naar buiten in den zonneglans. Daar stond hij een oogwenk stil.
'Stuiven is het hoogste levensdoel! Welk een geluk te kunnen stuiven zoo lang men leeft! En met aandachtige toewijding dreven zij de kleine poederwolkjes in de lucht. 'Hebben zij gelijk, Windekind? 'Waarom niet? Wat kan voor hen hooger zijn? Gelukkig dat zij niet meer verlangen, want zij kunnen niet anders.
'Aan Robinetta! fluisterde Johannes nauwelijks hoorbaar. 'Naar wie verlang je het meest? 'Robinetta! 'Zonder wie denk je niet te kunnen leven? Johannes' lippen bewogen geluidloos: 'Robinetta! 'Nu dan, ventje, grinnikte Pluizer, 'wat verbeeld je je dan, een elf te zijn? Elfen worden niet verliefd op menschenkinderen. 'Maar het was Windekind ... stamelde Johannes in zijn verlegenheid.
Zij zweefden boven het bosch en de kraaien vlogen krassend uit de hooge toppen, waarin zij hun nesten hadden. Het was in 't midden van den zomer en de geur der bloeiende linden steeg in wolken uit het groene woud omhoog. In een leeg nest, op den top van een hooge linde zat Windekind, met zijn krans van windekelken op het hoofd. Hij knikte Johannes toe. 'Zijt ge daar! dat is goed, zeide hij.
'Dat was goed van u, Johannes, zeide hij. 'Zal hij weerkomen? fluisterde Johannes. De Dood schudde het hoofd. 'Nooit. Wie hem eenmaal aandurft, ziet hem nooit weer. 'En Windekind? Zal ik nu Windekind weerzien? Lang keek de sombere man Johannes aan. Zijn blik was niet angstwekkend meer, maar zacht en ernstig, hij trok Johannes aan, als een groote diepte. 'Ik alleen kan u bij Windekind brengen.
'Wij komen u een schat toevertrouwen, riep Windekind, 'wilt gij dien voor ons hoeden? 'Waarom niet? waarom niet? fluisterde de duinroos, 'het wachten verveelt mij niet, en ik denk hier niet vandaan te gaan, als men mij niet weghaalt. Ook heb ik scherpe doornen. Toen kwam de veldmuis, de neef van het muisje uit school, en groef een gang onder de wortels van de roos.
Johannes was reeds aan veel wonderlijks gewend, maar zette nu toch weer groote oogen op. Zoo midden op den dag en op school, 't was ongeloofelijk. 'Voor mij behoef je niet bang te zijn, zeide hij zacht, uit vrees het muisje te verschrikken, 'kom je van Windekind? 'Ik kom u even zeggen, dat de meester groot gelijk heeft en dat ge uw strafwerk ruim verdiend hebt.
Om zijn hoofd snorden de gouden kevers, die op de duinroos leven en dikke hommels dansten gonzend tusschen het geblakerde duingras. Wat was het heerlijk, wat zoude hij gelukkig zijn, als hij maar bij Windekind was. Doch Windekind zweefde verder en altijd verder. Ademloos moest hij volgen.
Zoek Windekind nu weer! 'Je wilt niet? Geloof je nu dan toch alleen in mij? Is het waar wat ik je verteld heb? Loog Windekind of ik? 'Hoor het kreunen! Zoo kort en zwak. Het zal gauw stil zijn. 'Zie maar niet zoo angstig om, Johannes. Hoe eer het stil is, hoe beter. Nu zullen er geene lange wandelingen meer komen, nu zul je niet meer naar viooltjes zoeken met hem.
'Maar Windekind zei toch dat de zon mannelijk was, de zon was onze vader. 'Ja, maar dat behoeft niemand anders te weten. Wat hebben de menschen daarmee te maken. Ge moet nooit over zulke teedere zaken met menschen spreken. Daar zijn zij te grof voor. De mensch is een verbazend boosaardig en lomp wezen, die liefst alles vangt en doodtrapt wat onder zijn bereik komt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek