Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 juli 2025
Als ik dit vertelde, dacht ik aan De Zwaan, en aan onze reis op het kanaal in het Zuiden, maar de zee had niets van een kanaal. Nauwlijks waren wij van wal gestoken, of de boot scheen in de zee te willen verzinken, dan rees zij weder op om nog dieper in het water door te dringen, en dit vijf- of zesmaal achtereen met geduchte schokken, alsof wij op een reusachtigen schommel zaten.
Thans vindt men er geen droppel water; toch is het niet geraden, zich op dit verraderlijke terrein te wagen, waarvan alleen de oppervlakte droog is. In den beginne schijnt het gaan gemakkelijk, maar weldra begint de grond onder uwe voeten weg te zinken en langzamerhand zakt ge al dieper en dieper in eene laag modderige asch, waarin ge groot gevaar zoudt loopen geheel te verzinken.
"Ja," zei Hary, "wanneer de landbouwende bevolking plotseling veranderd wordt tot een nijverheidsvolk, en de loonen stijgen, dan stijgen de uitgaven ook. Maar allen die niet geheven worden door 't nieuwe tij, moeten er in verzinken. Dan gaan de boeren onder, wanneer de lasten stijgen boven hun draagkracht."
En nu mocht het Lagerhuis in den bodemloozen afgrond verzinken, en het Hoogerhuis, en alles wat er van de Britsche Constitutie overbleef meenemen, en zij zou het niet gemist hebben. Want zelfs in haar beste gemoedsstemming was Beatrice wat zij met de meesten van haar sekse gemeen had, dat zij met alle dankbaarheid gezegd geen vurig politicus.
Stom zat hij daar, innerlijk doorstreden, en conrector Paulmann zeide dringender: „Wat scheelt u, mijnheer Anselmus?” Benepen antwoordde de student: „Och, beste conrector, wanneer u wist, wat ik zooeven onder een vlierboom bij den Linkeschen tuinmuur klaarwakker met open oogen voor zonderlinge dingen gedroomd heb, och, u zoudt het mij gansch niet ten kwade duiden, dat ik nu als ’t ware zoo verstrooid ben.” „Zoo, zoo, mijnheer Anselmus,” viel conrector Paulmann hem in de rede, „ik heb u altijd voor een degelijk jongmensch gehouden, maar droomen, droomen met wijdopen oogen, en dan opeens in ’t water willen springen, dat doen neem mij niet kwalijk alleen waanzinnigen of dwazen.” De student Anselmus was diep geschokt door de strenge woorden van zijn vriend, toen zeide Paulmann’s oudste dochter Veronika, een lief, bloeiend meisje van zestien jaar: „Maar, beste vader, er moet mijnheer Anselmus toch iets heel bijzonders overkomen zijn en hij gelooft wellicht slechts, dat hij wakker was, ofschoon hij onder den vlierboom werkelijk heeft geslapen en zich allerlei dwaze dingen aan hem hebben voorgedaan, die hem nu nog in de gedachten hangen.” „En, beste juffrouw, waarde conrector,” zoo nam de griffier Heerbrand het woord, „waarom zou men niet wakend in een soort droomerigen toestand kunnen verzinken?
Vergeefs zij al uw woeden, geen lauwer kroone uw zweet! Uw rijkdom moog' verroesten, verderven al uw pracht, Uw trotsche naam verzinken in eeuwgen middernacht!" De grijsaard heeft gesproken, de Hemel heeft gehoord: Vergruizeld zijn de muren, verzonken is de poort. Gelijk een schrikgetuige staat daar éen zuil alléen, En deze, reeds gebarsten, stort mooglijk straks in een.
Hij zeide tot zich, dat deze dappere, onbezoedelde degen wel had gedaan hem te ontkomen en vertoornd in de duisternis te verzinken; dat die degen verstandig was geweest door aldus te ontvluchten, en de toekomst voorzien had; dat hij een voorgevoel had gehad van het oproer, den oorlog der goten, der straatsteenen, het schieten door keldergaten, de aanvallen van achter; dat, van Marengo en Friedland gekomen, hij niet naar de straat de la Chanvrerie wilde gaan; dat, na 't geen hij met den vader had gedaan, hij dezen oorlog met den zoon niet wilde doen.
Doe gij alzoo, Mathilde! ik vlood het booze, Mijn ziel viel u te voet ... gedoog mijn smeeken, Gun mij, dat ik u minne, en laat me een pooze Verzinken in ’t u zien, en zwijgend spreken: Ik heb u lief! Geheel mijn wezen trilde Van diepe vreugd, toen gij mij zijt verschenen, En ’k moest van eerbied en van weelde weenen: Toen bleef mijn nacht geen nacht. ’k Had lief, Mathilde!
Want wie hoe driftig hij ook is waagt zich op dit oogenblik al op het ijs van een molenvliet? Daar ik op zijn wending niet verdacht was, schoot ik nog een eind voort, en toen ik mijn zwaai nam, zag ik hem op het midden van de sloot de handen wanhopig ten hemel heffen en in hetzelfde oogenblik in de diepte verzinken.
Er is geen licht dan het licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten zoekt, is waan der duisternis.=" Het spreken maakte haar zóó dorstig, dat ik eene tweede flesch Brauneberger moest doen aanrukken. »Ha!" begon zij opnieuw: »Wie heeft het volk tot =menschen= gemaakt, vrij en gelijk? Ik. Wie heeft de brandstapels en marteltuigen van mijne overgrootmoeder doen verzinken? Ik.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek