Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 29 juni 2025


Dit gebeurde op een sneeuwdag . Ik nam Veronika bij de hand, en het arme kind begon stil te weenen. Ik merkte ook dat Johan Doxa in schijn zeer droevig was. Hij sprak niet, boog het hoofd. Het weer was klaar. De schuinsche zon speelde hoog in de lucht.

Alle toespraken, alle verstandelijke verklaringen van conrector Paulmann en griffier Heerbrand bleven zonder eenige vrucht en zelfs der blauwoogige Veronika gelukte het niet hem te brengen uit den zekeren mijmertoestand, waarin hij geraakt was.

Ernest Verlat sprak niet veel met hem. Hij zat gewoonlijk in het zonnig voorkamertje, waar er een breede Vlaamsche schouw was, geheel met tinnen potten en aarden teelen bezet. Hij zat onder het violette schouwkleed, sprak met Veronika die, bij het vensterlicht juist tegen de getafelde venstergordijntjes, borduurde ....

Dit was ongeveer de waarheid, want geene vrouw heeft ooit zoo ganschelijk en zoo belangloos haar echtgenoot aanbeden, en geen man ter wereld was ooit maar half zoo grillig-desperaat, zoo klagend-toornig, zoo ingewikkeld en moeielijk van humeur tegenover haar. Ze stierf in het kraambed en liet Lazare een rood kindeken na, dat hij Veronika noemde, naar den wensch van de lieve doode.

Als gewoonlijk werd er muziek gemaakt na den soberen maaltijd, de student Anselmus moest zich zetten aan ’t klavier en Veronika deed heur klare stemme hooren. „Beste juffrouw,” zeide de griffier Heerbrand, „u hebt een stem als een klokje van kristal.” „Dat is niet waar,” schoot de student Anselmus uit, hij wist zelf niet hoe, terwijl allen hem verwonderd en ontstemd aanzagen. „Kristallen klokjes luiden in vlierboomen wonderlijk, wonderlijkging de student Anselmus mompelend voort.

Stom zat hij daar, innerlijk doorstreden, en conrector Paulmann zeide dringender: „Wat scheelt u, mijnheer Anselmus?” Benepen antwoordde de student: „Och, beste conrector, wanneer u wist, wat ik zooeven onder een vlierboom bij den Linkeschen tuinmuur klaarwakker met open oogen voor zonderlinge dingen gedroomd heb, och, u zoudt het mij gansch niet ten kwade duiden, dat ik nu als ’t ware zoo verstrooid ben.” „Zoo, zoo, mijnheer Anselmus,” viel conrector Paulmann hem in de rede, „ik heb u altijd voor een degelijk jongmensch gehouden, maar droomen, droomen met wijdopen oogen, en dan opeens in ’t water willen springen, dat doen neem mij niet kwalijk alleen waanzinnigen of dwazen.” De student Anselmus was diep geschokt door de strenge woorden van zijn vriend, toen zeide Paulmann’s oudste dochter Veronika, een lief, bloeiend meisje van zestien jaar: „Maar, beste vader, er moet mijnheer Anselmus toch iets heel bijzonders overkomen zijn en hij gelooft wellicht slechts, dat hij wakker was, ofschoon hij onder den vlierboom werkelijk heeft geslapen en zich allerlei dwaze dingen aan hem hebben voorgedaan, die hem nu nog in de gedachten hangen.” „En, beste juffrouw, waarde conrector,” zoo nam de griffier Heerbrand het woord, „waarom zou men niet wakend in een soort droomerigen toestand kunnen verzinken?

Mijnheer Doxa was waarlijk gelukkig, toen, in den namiddag, de zaak op een volle verzoening afliep. Mijnheer Lazare en zijne dochter bleven elf dagen inwonen bij Doxa, die weldra aan het spelen was met Veronika zooals voorheen. Hij vertelde haar wondere sprookjes, welke hij vóor de vuist verzon, de lange winteravonden langs.

Mijnheer Lazare bracht stil zijn linkerhand over zijn voorhoofd, terwijl de andere, zeer bleek, op den bruinen rug van zijn stoel rustte. Hij zeide: Laat toe dat ik niet met versche woorden de herinnering aan mijn laatst ongeluk verlevendige. Veronika is me ontstolen en zij is nu zooals hare moeder: zij heeft me een uiterst vaarwel toegestuurd.

Hij droeg een kort winterjasje dat op zijn ronden buik spande, en zijne smalle broekpijpen slodderden op zijne grauwe rijgsnoeren thoop. Hij lachte altijd, werkte nooit, had het schilderijdoek achter de kast gestoken en zijne borstels zoo maar in een waterbak gedoopt. Op een middag was hij met Veronika in de versche sneeuw gaan daggeren, de breede Tervurenlaan op.

Gij verdient, dat God u zegene, beste griffier, wanneer gij den jongen man tot rede weet te brengen,” zeide conrector Paulmann. „Dat God u zegene,” herhaalde Veronika, terwijl zij vroom de oogen ten hemel hief en blijgezind bedacht, dat de student Anselmus al een zeer beminnelijke jonge man was, zij het dan zonder rede!

Woord Van De Dag

innewaerts

Anderen Op Zoek